De oudste voorvader van mijn moeders familie Weisser, Matthes Jacob, geboren omstreeks 1810 in het sjtetl Buczacz, Galicië (nu in Oekraïne) had een winkeltje in klaver en gist op nummer 14 van de Rynek, de vierkante marktplaats met in het midden het monumentale Italiaanse raadhuis als een vlag op een modderschuit. Gist was een bijprodukt van bierbrouwerijen uit aardappelen en werd door de huisvrouwen uit de wijde omtrek gekocht om thuis brood te bakken. De welgestelden onder de joodse kooplieden verkochten hun waar in winkeltjes, de armeren vanuit kraampjes.
Op donderdag was de markt extra groot want dan kwamen velen uit de dorpen in de omgeving. Reeds bij het ochtendgloren was het op de wegen druk van de boerenwagens vol met wat het land opbracht: kippen, ganzen, eenden, eieren, groenten en fruit. In de stad kochten de boeren vooral zout en suiker.
Matthes en zijn vrouw Rifke woonden niet op de markt, maar in een twee-gezinswoning in de hoofdstraat tegenover de Russisch-Orthodoxe kerk en dicht bij de joodse begraafplaats. Met de familie Mayer Freud, nauw verwant met de latere psychoanalyticus Siegmund Freud. Van hun zes kinderen was mijn overgrootvader Moses in 1846 de vierde, gevolgd door zijn zusje Chaja in 1849.
Omstreeks 1876 trouwde Moses met de plaatselijke Chaja Halberg, een diep gelovige vrouw, bekend om haar vele goede daden, over wie Shai Agnon een legende schreef. Ze kregen twee zonen, Matthes (1876) en Leib (1878). Moses’ twintigjarige zuster Chaja trouwde omstreeks 1870 met haar stadgenoot, de eierhandelaar Tsvi Hersch Nemrow uit een bekend geslacht van rabbijnen. Chaja schonk haar man vier zonen, onder wie Oskar (1870), de tweeling Max en Moritz (1875), en een dochter Mathilde (1878), genoemd naar haar opa Matthes.
In 1882 overleden beide jonge moeders. Tsvi Hersch bleef achter met vijf kleine kinderen, zijn zwager Moses met de zesjarige Matthes en de vierjarige Leib, mijn toekomstige opa. De beide zwagers volgden daarop verschillende strategieën.
Moses hertrouwde meteen met zijn dertig jaar jongere nicht Braindl, dochter van een jong gestorven broer, die hem in 1891 een derde zoon Joachim (Chaim) schonk. Hij zette het gistwinkeltje van zijn vader voort en bouwde een wankele toekomst in Buczacz over de Eerste tot de Tweede Wereldoorlog.
Naar een Duits eierenimperium
Tsvi Hersch Nemrow, daarentegen, besloot het geluk voor zijn kinderen elders te zoeken. Er heerste in die tijd – zoals steeds – grote armoede en een sterke drang om naar het westen te trekken. Na goed overleg stalde hij zijn kinderen bij familie en zo kwam zijn zesjarige Mathilde in huis bij oom Moses, de jongens bij de kinderloze tante Esther Ruchel (Rosl) en haar man.
Toen alle kinderen onderdak waren, vertrok Tsvi Hersch naar Duitsland en begon een eierhandel in Leipzig. Uit Buczacz werden van oudsher veel eieren naar Duitsland geëxporteerd en zodoende had hij al gauw goede connecties met zijn leveranciers. De zaken liepen voorspoedig en na verloop van jaren liet Tsvi Hersch zijn inmiddels opgegroeide kinderen een voor een overkomen en plantte ze in diverse delen van zijn imperium in wording.
Eerst liet hij zijn zoon Oskar komen en installeerde hem in het Böttergässchen in Leipzig, gevolgd door de tweeling Max en Moritz op de Nollendorfplatz in Berlijn. Toen was het de beurt van zijn schoonzoon Philip Weiser, echtgenoot van Mathilde, in Dortmund. Daarop volgden Oskar Epstein, zoon van Tsvi Hersch’s zuster, naar Essen; twee nichtjes Hodl en Rosl, aanvankelijk bij Oskar Nemrow in Leipzig, later Hodl en haar man in Oberhausen, Rosl en haar man in Remscheid. Allen handelden in eieren.
Toen hij zeventig werd bedacht Tsvi Hersch dat hij goed had omgezien naar zijn kinderen en hun families en dat hij zijn oudedag zou doorbrengen in zijn oude, vertrouwde omgeving in Buczacz. Met zijn eigen goud en nog wat van zijn kinderen in een zak begaf hij zich op weg. Onderweg overnachtte hij in een herberg in Lodz en vertelde aan een andere bezoeker van zijn fortuin en zijn bestemming. De man gaf hem de raad het zware goud niet in een zak mee te sjouwen; hij zou beroofd kunnen worden en de waarde zou afnemen door de inflatie. Hij kon er beter diamanten voor kopen. Dus verkocht hij hem deze. In Buczacz vertelde Tsvi Hersch van zijn fortuin en zijn geluk. Toen men de diamanten wilde zien bleken ze alle stukjes glas te zijn.
Der Eierweiser
Mijn opa Leib Weisser liep – zo werd verteld – na zijn bar mitswa op blote voeten naar Leipzig, zo’n duizend kilometer… Zijn ouders, zo wordt ook nog verteld, waren ertegen. Het verhaal gaat verder. Leib arriveerde ’s morgens vroeg bij de woning van zijn oudere neef Oskar Nemrow, durfde niet aan te bellen en wachtte tot de winkel openging. Toen Oskar zijn neefje uit Buczacz zag, stopte hij hem in een tobbe zeepsop en boende hem net zo lang tot hij hem trots aan zijn voorname vrouw Else kon voorstellen.
Oskar was een autodidact, zijn vrouw Else Biesenthal een elegante, beschaafde dame uit een vierde generatie in Berlijn. Steeds probeerde ze Oskar meer Duits te maken, hij haar meer joods. David Weiser uit Tel Aviv herinnert zich hoe hij bij hen dineerde aan een keurig gedekte tafel met zilveren bestek en linnen servetten in zilveren ringen. Oskar beroerde onder de tafel voorzichtig zijn voet maar David begreep hem niet. Later zei Oskar hem dat men geen aardappel eet met een mes. Toen vis werd geserveerd zei Oskar hem dat hij deze met zijn handen kon eten. Waarom? Er zou eens een Duitse prins in Buczacz zijn gekomen, die vis met zijn handen at. “Als een Duitse prins in Buczacz vis met zijn handen at, mag jij dat ook in Leipzig!” Else was boos.
Een rekensommetje leert dat opa Leib Weisser zo’n tien jaar werkte bij zijn oudere neef Oskar Nemrow in Leipzig. Hij heette nu Leo Weiser. In 1902, op 24-jarige leeftijd, opende hij zijn eigen eierhandel in de Innere Schneebergerstrasse 24, een drukke winkelstraat in het centrum van de snel groeiende Saksische provinciestad Zwickau. Tot de nazitijd kende men hem alom als ‘Der Eierweiser’.
Aan het begin van de twintigste eeuw was het een typische winkelstraat met straathandel. Vanaf 1894 reed de tram erdoor vanaf de Hauptmarkt naar Schedewitz. Op de hoek stond eertijds op een pleintje een druk bezochte kroeg, die de eigenaar zoveel geld opbracht dat hij het in 1901 kon laten vervangen door het monumentale Hotel Pickert. Ertegenover was Alhambra, het “Eerste Theater voor Levende Photografieën” in Zwickau, waar het publiek kort na de opening in 1906 de film “Der Räuberhauptmann von Köpenick” kon gaan zien.
Op 19 maart 1945 werd ons pand bij een Amerikaanse luchtaanval volledig verwoest: 441 doden, 208 gewonden. In 1996 was het nog steeds een ‘Lücke’.
Dit is een goed moment om een passage aan te halen uit een brief van Kurt Nemrow, zoon van Oskar en gynaecoloog in Cleveland, Ohio: “We – myself and my sisters – called him ’the gay uncle Leo’, or ‘Leiberle’, as my mother used to call him for his good-sized belly. He liked to eat well and drink Slibowitz or a good glass of light beer. He loved to eat brine-pickled cucumbers which were traditionally prepared at home in large wooden barrels. When he came to Remscheid (eggs!) he asked for more and more cucumbers with his hoarse voice from heavy smoking: “Gib mer noch ne Gurke!” He was loved by all, not just the family. As a bachelor in Zwickau he used to visit my parents in Leipzig over the weekend.“
Vereenvoudigde stamboom
Matthes Jacob Weisser x Rifke, kinderen:
4 Moses (1846) x Chaja Halberg > Leib > … > Ze’ev Bar
5 Chaja (1849) x Tsvi Hersch Nemrow > Oskar