Voor JoGo (Joods Gelderland & Overijssel) heeft Lex Rutgers op 7 maart 2021 een on line lezing gegeven over Joods Arnhem. In vogelvlucht neemt hij je mee door Joods Arnhem.
In 1737 kregen de leden van de Joodse gemeenschap in Arnhem hun eerste politieke rechten en konden er synagogediensten worden gehouden in een privé-huis. Aanvankelijk begroeven de Joden van Arnhem hun doden in Huissen en in Wageningen, waar ook al vroeg Joodse inwoners geweest zijn. In 1755 werd de Joodse begraafplaats ‘de Zandbergen’ aan Onderlangs in Arnhem ingericht en een jaar later werd de Joodse gemeente officieel erkend door het stadsbestuur en kwam er een nieuwe synagoge in de Nieuwe Walstraat. In de negentiende eeuw groeide en bloeide de Joodse gemeente in Arnhem. De stad werd daarom in 1881 aangewezen als plaats voor de Hoofd- synagoge van het Synagogaal Ressort en Opperrabbinaat van Gelderland. Bekende opperrabbijnen waren bijvoorbeeld Lion Wagenaar (1855-1930) van 1898 tot 1918 en zijn opvolger Joël Vredenburg (1866-1943) tot 1941.
Jonas Daniël Meijer
In 1853 werd een prachtige synagoge gebouwd door stadsbouwmeester H.J. Heuvelink aan de Pastoorstraat 17. Tijdens de Duitse bezetting bleef het gebouw voor de bombardementen gespaard. Bijzonder is dat op dezelfde plek in de Pastoorstraat het geboortehuis stond van de rechtsgeleerde en eerste Joodse advocaat in Nederland, Jonas Daniël Meijer (1780-1834). Hij heeft een beslissende rol gespeeld in het emancipatieproces van de Nederlandse Joden.
Naast de opperrabbijn van Gelderland, had NIHS Arnhem uiteraard ook een hoofdonderwijzer en drie kerkelijke ambtenaren in dienst. Van 1925 tot 1957 was Leendert Boas (1892-1957) de voorzanger. Hij werd weer opgevolgd door Lion Slagter (1913-1987), die in 1973 een dienst leidde bij het 120-jarig bestaan van de synagoge. Machiel Pinto (1886-1943) was behalve hoofdonderwijzer ook secretaris van het kerkbestuur en gaf Hebreeuws aan het Stedelijk gymnasium. In de Joodse godsdienstschool werd op woensdagmiddag en zondagmorgen lesgegeven. Er waren voor de oorlog drie klaslokalen.
Naast de synagoge aan de Pastoorstraat, het rabbinaatshuis en de Joodse godsdienstschool aan de Kippenmarkt – op een steenworp afstand van de synagoge – had de Joodse Gemeente Arnhem vanaf 1885 een mikwe, een ritueel bad, in een prachtig pand aan de Kerkstraat. Het is in gebruik geweest tot in de Tweede Wereldoorlog en in 1971 verkocht. Niet lang daarna is het gebouw afgebroken.
Arnhem had in de negentiende eeuw een Joods bejaardenhuis Beth Mikloth Lezikno (opgericht in 1874) (zeven huisjes en eet- en ontvangstzaal) aan de Achterweg. In 1900 verhuisde de instelling naar de Markt. In 1927 komt er een vleugel bij aan de aangrenzende Hofstraat. Met de razzia van 10 december 1942 worden de zestig bewoners en twintig Joodse personeelsleden gedeporteerd. De enige overlevende van het Beth Miklot LeZikno is mevrouw Meijer die twee dagen voor de fatale datum onderdook en in 1960 haar 81ste verjaardag vierde in het Joodse verzorgingshuis Beth Zikna, dat in 1960 aan de Beekstraat was geopend. In 1985 werd op dezelfde plaats nieuwbouw gerealiseerd na een fusie met een rooms-katholiek verzorgingshuis, onder de naam Huize Kohlmann –

Joods ritueel badhuis aan de Kerkstraat 24 in 1964, tweede huis van rechts. Byzantijnse stijl met davidster in de nok. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Beth Zikna. Er waren toen vijfentwintig Joodse bewoners. In 1998 sloot Beth Zikna definitief zijn deuren.
Een bijzondere vrouw uit deze tijd was adjunct-directrice Gré Smit, die sinds 1963 aan Beth Zikna verbonden was. Hoewel ze zelf niet Joods was, had ze het vertrouwen van het opperrabbinaat om erop toe te zien dat het kasjroet in acht werd genomen. In de eetzaal waren de rode handvaten van de kasten en de rode randen om de borden voor het vleesservies en de gele handvaten voor het melkservies, Uiteraard was er ook een aparte kast voor servies, bestek en tafellinnen dat met Pesach werd gebruikt. In het huisorgaan van Huize Kohlmann – Beth Zikna, waarin de rabbijn en de pastoor broederlijk naast elkaar de bewoners toeschreven, stond in 1992 ook een dankwoord van Gré Smit voor het vele werk dat de wasserij ter gelegenheid van Pesach had gedaan, want een week lang Pesach-maaltijden met steeds verschillende nieuwe lakens op tafel betekende handen vol werk.

Joods oudeliedengesticht Achterweg, met bewoners in gestichtsuniformen gestoken, personeel, regenten en regentessen, de binnenvader en -moeder van de inrichting; rechts poort die op de Langstraat uitkwam, waar ook de voorkant van het tehuis lag. 1874. Beeldbank Joods Cultureel Kwartier.
Eigen begraafplaatsen
Arnhem kende vanaf de achttiende eeuw eigen Joodse begraafplaatsen. Aan de Utrechtseweg waren dat de Sandberg (1755-1827) nabij het huidige Museum Arnhem waar nog enkele grafzerken aanwezig zijn. Daarna werd een begraafplaats ingericht aan De Valk (1827-1858), vlakbij de Brugstraat. Vanaf 1866 wordt er op Moscowa begraven.
Naast het religieuze leven waren er natuurlijk tal van Joodse verenigingen, zoals de ‘Joodsche Mannenzangvereniging De Harpe Davids’ en een Joodse toneelvereniging, waarin vooral de families Kellerman en Broekman actief waren.
Joden in Arnhem waren vanaf de negentiende eeuw goed vertegenwoordigd in de handel, maar mochten vóór die tijd geen lid worden van de gilden. Een groot aantal voorbeelden wordt hieronder beschreven, waarbij de nadruk ligt op de twintigste eeuw, omdat daar het meeste van bekend is. De grootste Arnhemse ondernemer was ongetwijfeld Jacques Coenraad Hartogs (1879-1932).

Leden van de Joodsche Mannenzangvereniging uit Amsterdam ‘De Harpe Davids’ in Musis Sacrum in Arnhem, 1937 met linksboven: Mozes Pampel. Dirigent was destijds Karel Bohne. Beeldbank Joods Cultureel Kwartier
Hij was in 1913 de oprichter van de ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefabriek Arnhem). Na 1933 zal zijn weduwe Elisabeth Hijman (1871-1958) de grootste geldschieter worden voor het Joodse vluchtelingenwerk. Onder het personeel van de ENKA bevonden zich veel Joden. Ze kregen van de directeur op sjabbes en de Hoge Feestdagen vrij. Maar nadat hij velen van hen op Jom Kippoer niet in sjoel, maar bij café Royal zag zitten, was het afgelopen en moesten degenen die erop gesteld waren, die dagen in mindering brengen van hun vakantiedagen. De neef van Jacques Coenraad, Jacques Ernest, was zowel bedrijfsarts van de ENKA, als huisarts en arts van het Joods verzorgingshuis Beth Zikna.
In de recycling had bijvoorbeeld Salomon Bachrach (1888-1945) een groothandel in oude metalen in de Pastoorstraat en zijn vrouw Sophia Lievendag (1898-1971) had een winkel in tweedehands porselein en radio-onderdelen. Jacob Cohen (1881-1943) had een antiekzaak in de Menthenstraat. Simon Cohen (1877-1942) was koopman in hout, zilver en diamanten. Hij had een zaak aan huis in de Lawick van Pabststraat. Alexander Herman Reens (1911-1945) had een juwelierszaak in de Rijnstraat.
Speciaal in Gelders varkensvlees
Joodse slagerijen waren er in overvloed. Je had Marcus Beem (1878-1949) in de Bakkerstraat, Meijer Dormits (1892-1943) in de Klarestraat, Marcus Nathans (1878-1942) had een slagerij aan de Nieuwstad met ‘Speciaal in Gelders varkensvlees’ (!), samen met de lamslager Hein Levie (1875-1943). Jozeph de Leeuw (1873-1943) had een slagerij in de Kortestraat. Salomon Salomons (1878-1943) had een slagerij aan de Nieuwstad. Poeliers waren Philip van Gelderen (1873-1942) in de Wielakkerstraat, Elie Oppenheimer (1879-1943) in de Koningstraat en Salomon Siegel in de Frans Halsstraat. Jakob Hiegenlich (1888-1942) had een comestibles- en vleeswarenwinkel in de Broerenstraat. De gezusters Salomons, Sophia (1874-1941), Jetje (1879-1942) en Aaltje (1888-1942) hadden een deli- catessenwinkel ‘Dreimädelhaus’ aan de Nieuwstad 43. Benjamin Mozes Wolff (1880-1962) was veehandelaar en had stallen in de Rodenburgstraat en bezat een weiland in Rijkerswoerd. Joodse bakkerijen waren er van Meijer de Jong (1871-1943) in de Oever- straat, Abraham de Lime (1889-1942) in de Broerenstraat, Liepman Prins (1890-1943) in de Dijkstraat en Simon Emanuel Prins (1893-1943) in de Wielakkerstraat.
Kruideniers waren Jakob Hiegenlich (1888-1942) in de Koningstraat en Salomon Cohen (1901-1944) in de Van Wageningenstraat. Kledingzaken waren bijvoorbeeld Hartog van Frank (1895-1943) met zijn herenkledingzaak op de Hommelseweg met de bijzondere naam ‘Het huis van vertrouwen’. Mevrouw Frankfort had een modezaak ‘Au petit Paris’ in de Weverstraat, Heiman Grootkerk (1883-1942) had een winkel in dameshoeden in de Vijzelstraat. De broers Philip (1898-1941) en Isaac Leeraar (1940) hadden beiden een kledingzaak. Philip in de Koningstraat en Isaac ‘De Katoenbaal’ op de Klarendalseweg. Beide zaken zijn na de oorlog nog voortgezet door hun weduwen.
Mau Reichenberger had ‘Maison Spier’ in de Cronjéstraat. Max Roos had een pantalonfabriek ‘Casper Roos, sinds 1892’ op de hoek van de Brugstraat en de Utrechtsestraat en Jacob de Vries (1894-1944) had een kleermakerij in de Rijnstraat. De zeilmakerij van Cohen & Co zat aan de Oude Kraan. In de oorlog maakte deze rugzakken voor vertrek van gedeporteerden naar bijvoorbeeld kamp Westerbork.
Salomon Cohen (1910-1945) had een drogisterij in de Pastoorstraat en Zadok van Leer (1881-1943) in de Rijnstraat. Mogendorff had een in- en exportbedrijf in parfumerie- en drogisterijartikelen, ‘I.L. Mogendorff ILMO’, aan de Van Oldenbarneveldtstraat; het bedrijf bestaat nog steeds, echter op een andere plek. Abraham de Vries (1915-1945) had een apotheek in de Koningstraat. Ezechiël Godert Cohen (1847-1909) uit Arnhem had samen met zijn broer Martijn Godert (1851-1906) uit Nijmegen vanaf 1886 een drukkerij en uitgeverij E. & M. Cohen op de Nieuwe Kraan. Later werd de firma voort- gezet door Jacques en Martin, de zonen van Ezechiël. In 1951 is de zaak verkocht.
Wecktijd
Simon Hijman (1871-1944) was de eigenaar van boekhandel en uitgeverij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande NV in de Koningstraat. Salomon Israël had een antiquariaat in de Bakkerstraat.
Er waren nog veel meer zaken met een Joodse eigenaar. Hieronder volgt nog een aantal voorbeelden. Isaäk Koster (1889-1943) en zijn vrouw Aaltje Leeuwin (1894-1943), hadden een meubelzaak ‘Leeuwin’ in de Rijnstraat. Wolf Nathan (1905-1943) had een rijwielhandel aan de Nieuwstad. Philip Joseph van Perlstein (1888-1943) had een ijzerwaren- winkel in de Turfstraat.
Philip en Maurits Frankfort bezaten een papierfabriek die in de jaren zestig van de negentiende eeuw is overgedaan aan Mogendorff. Michael Mogendorff (1901-1945) was met zijn broer Salomon (1904-1942) en hun vader Joseph (1873-1944) eigenaar van de NV Etikettenfabriek Mogendorff aan de Utrechtseweg. Jacques Kan (1893-1945) had een rubberfabriek. Je kon koosjer eten bij Hotel Hiegenlich aan het Stationsplein. Clara Borstel-van Gelder (1885-1942) had een pension in de Willem Barentszstraat. Sophia Cohen-Wolff (1867-1943) runde een pension aan de Prumelaan. Op de Zijpendaalseweg zat pension-restaurant Glaser die adverteerde met ‘REOR’ (ritueel eten op reis). Anna Pezon (1881-1943) had in de Pastoorstraat een pension waar ze orthodoxe Oost-Europese Joden opving die op weg waren naar Amerika. Maar ze verkocht ook koffie en thee aan de deur.
Vlak voor de oorlog waren er ook veel Joodse vluchtelingen in de stad, die probeerden een nieuw leven op te bouwen. Zo had Majer Banach (1907-1945) in de Steynstraat een winkeltje voor koosjere levensmiddelen. Arthur Bruch (1882-1942) had ‘Nekuwa’ opgericht, waar tassen werden gemaakt in de Rodenburgstraat. De advocaat Ernst Leffmann was een fabriek voor poetsextracten begonnen aan de Nieuwe Kade. Walter Steinberg had een kledingzaak aan de Johan de Wittlaan. Baruch Tewel (1889-1944) had een schoenenwinkel op de Sonsbeekwinkel.
De Tweede Wereldoorlog heeft Arnhem hard geraakt, niet alleen door de gevechten en zware bombardementen die de Arnhemse binnenstad grotendeels in puin hebben gelegd. De Sjoa heeft grote gevolgen gehad voor de Arnhemse Joodse gemeenschap. Deze bestond vlak voor de oorlog uit zo’n 2.000 zielen, waarvan echter 1.500 de oorlog niet hebben overleefd. In november 1942 vond de grootste deportatie van Arnhemse Joden plaats. De datum 17 november 2019 is dan ook gekozen als datum voor onthulling van het gedenkteken waar deze slachtoffers worden herdacht. Bij de onthulling op de Jonas Daniël Meijerplaats waren onder andere burgemeester Ahmed Marcouch en opperrabbijn Binyomin Jacobs aanwezig.
Tweede Joodse gemeente
Na de oorlog is de Joodse gemeente van Arnhem heropgericht. De synagoge aan de Pastoorstraat werd gerestaureerd en is in 1950 weer in gebruik genomen door de NIHS Arnhem. In 2003 is deze sjoel ingrijpend gerestaureerd. Op dit moment zijn er ongeveer tachtig leden. Het is moeilijk minjan te maken en soms worden Hoge Feestdagen samen met NIG Stedendriehoek Apeldoorn, Deventer en Zutphen gevierd.
In 1965 is een tweede Joodse gemeente opgericht: de Liberaal Joodse Gemeente Arnhem. Bij de oprichting waren vooral de families Wolff en Leffmann betrokken. Ze zijn begonnen met twintig gezinnen en inmiddels zijn zo’n zeventig gezinnen lid. De naam werd veranderd in LJG Gelderland. In 1978 was Edward van Voolen de eerste rabbijn. Inmiddels is de LJG vanuit Arnhem, via De Steeg, gehuisvest in de oude gerestaureerde sjoel in Dieren.
Lex Rutgers
Eerder gepubliceerd in Misjpoge Jaargang 34, 2021 nummer 2
Bronnen:
- www.joodsmonumentarnhem.nl
- www.joodsmonument.nl
- Beeldbank Joods Cultureel Kwartier
- Margo Klijn, De stille slag. Joodse Arnhemmers 1933-1945, Utrecht 2003
- Jozeph Michman, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland. Amsterdam / Antwerpen 1999, pp. 275-280.