Welke rol speelde Etty Hillesum in óns leven, hoe heeft zij ons beïnvloed en geïnspireerd?
Een lezing door Manja Pach en Frits Grimmelikhuizen
Frits:
Ik ben Frits Grimmelikhuizen. Ik ben geboren in Utrecht in 1937. De oorlog 40-45 heeft diepe invloed op mijn leven. Ik was drie jaar toen de Duitsers ons land binnenvielen en acht toen de Canadezen ons bevrijd hebben. Het laatste oorlogsjaar heb ik doorgebracht bij een hartelijke familie in het Twentse Tubbergen. Het verboden katholieke Jeugdwerk waar mijn vader bij betrokken was, werd te bedreigend voor mij en mijn twee jaar jongere zusje. Bovendien dreigde de honger. Pas in september 1945 konden wij naar mijn ouders terug. Ik heb mijn Middelbare school van 1950 – 1958 doorgebracht op een internaat, het Katholieke Klein Seminarie in Apeldoorn. Daar zijn vooral mijn creatieve kanten gevoed. Daarna heb ik filosofie en muziek gestudeerd in Utrecht, Keulen en Warschau.
Op het Seminarie werd amper over het recente verleden, de oorlog, gesproken. Daar was het lot van de Joden een verhaal in de Bijbelse geschiedenis. En onze algemene geschiedenislessen kwamen nauwelijks verder dan het begin van de eerste wereldoorlog.
In mijn studententijd hield ik me niet alleen intensief bezig met muziek, maar ook met literatuur. Op dat terrein was ik niet kieskeurig. Ik las en declameerde Lucebert en Paul van Ostayen, maar ook Gabriel Smit en Anton van Duinkerken. In april 1959 las ik in het maandblad voor letteren “Maatstaf” “Twee brieven uit Westerbork” van een onbekende Etty Hillesum. Het was de eerste openbare publicatie van de brieven na de illegale uitgave van oktober 1943. Deze brieven spraken me heel erg aan. Niet alleen qua inhoud, maar ook qua taal.
Deze brieven maakten mij voor het eerst ook echt duidelijk wat er in “de oorlog” was gebeurd. Ik wist nauwelijks iets. Oorlog was voor mij: vliegmachines die overvlogen, een bombardement, gebroken ruiten, huiszoekingen, angst bij mijn ouders en bij ons, difterie, rode hond en honger. Toen ik die brieven in 1959 las, maakten ze een diepe indruk op mij. Ik noteerde regels daaruit in mijn eigen dagboek en ik verwerkte ze in mijn muzikale probeersels.
Wat later, in 1960/61 ongeveer, werden die Brieven voor mij als het ware geïllustreerd door een film over de Neurenbergse processen, een film die ook weer een verpletterende indruk op mij maakte. Mijn eigen, betrekkelijk kleine oorlog, bleek een heel grote oorlog, met een alles en iedereen verwoestende ideologie, met terreur, moordlust en waanzin, waarin overal vandaan honderd duizenden Joden koelbloedig waren vermoord. Van het meeste had ik voordien amper een idee. In Duitsland en Polen, waar ik studeerde, was nog veel kapot, maar over vervolging en moord ging het nooit. Zelfs in Polen niet. Het ging over Kunst, de Toekomst en over artistieke experimenten.
Ik ging werken, trouwde, kreeg twee geweldige zonen, werkte als muziektherapeut in een psychiatrisch ziekenhuis, richtte een patientenraad op, gaf tezelfdertijd les op de Arnhemse Toneelschool, trok ‘s avonds het land door met voordrachten over experimentele muziek, dirigeerde koren en groepen, bemoeide me met psychiatrische patienten en hun rechten, ging scheiden, werd Patienten Vertrouwenspersoon… en was ineens leeg en moe. Nu zou dat een burn out heten. Gelukkig ontdekte ik in diezelfde tijd iets dat me zou veranderen en nieuwe uitingsmogelijkheden zou geven: Papieren theater, een uitvergrote en tot leven gewekte kijkdoos, uit de Biedermeijer tijd. Daarin kon ik experimenteren. Ook met mijn muziek. Later zou me dat over de hele wereld voeren.
Maar… nog veel belangrijker en ingrijpender… tijdens een wandeltocht met vrienden leerde ik Manja kennen. Zij werd mijn grote liefde. Manja vertelde me over het pas uitgebrachte werk van Etty Hillesum, wier twee brieven ik al had gelezen, over het herinneringscentrum Kamp Westerbork dat net geopend was, én over het Jodendom. Over deze en andere onderwerpen gaan we het nu hebben.
Manja
Op 11 september 1942 schreef mijn vader, Werner Stertzenbach, vanuit kamp Westerbork aan mijn moeder, Estella Pach, in Amsterdam: “Je had het in je brief over een ring. Is dat wel nodig? In elk geval, als je iets belangrijks mee te geven of te vertellen hebt, dan kun je dat geven aan: mr.Etty Hillesum, Gabriël Metsustraat 6. Etty is een goed bekende van mij, ze werkt hier bij de Joodse Raad en is met verlof. Zij komt aanstaande dinsdag of woensdag weer naar hier terug. Zij kan je ook het een en ander vertellen.” De ring, waarover hij schrijft, was een trouwring. Op 19 september 1942 werd in Westerbork de ondertrouwakte van mijn ouders opgemaakt. Voor mij begint hier – in zekere zin- de ontmoeting met Etty. Het lijdt geen twijfel dat van de 140 brieven die mijn vader tussen oktober ’41 en september ’43 vanuit Westerbork aan mijn moeder schreef, een deel door bemiddeling van Etty bij haar bezorgd is.
Tot een huwelijk is het niet gekomen. Mijn vader ontvluchtte Westerbork in september 1943 en dook onder. Mijn moeder was toen al ondergedoken in Amsterdam. Zij werkten samen in een verzetsgroep en ze zagen elkaar af en toe. Na de bevrijding besloot mijn vader terug te gaan naar het land waaruit hij verdreven was, hij wilde meebouwen aan een beter Duitsland.
Mijn moeder wilde niet mee. In december 1945 werd ik geboren in Amsterdam. Van de familie van mijn moeder was alleen een nichtje overgebleven. Ik groeide op tussen de brokstukken van Joods Amsterdam. Over de oorlog werd wel gesproken, vooral over “het verzet”. Over Joods en Joden: zelden of nooit. Ik bezocht het Vossiusgymnasium, de school waar Jacques Presser geschiedenisleraar was, maar ook daar ging het niet over Jodenvervolging. Ik studeerde rechten aan de UvA.
In 1970 vertrok ik naar Groningen voor mijn eerste baan. Met Kerst bezoekt mijn vader mij daar en wij bezoeken samen Westerbork. Het kamp is dan recentelijk verlaten door de Molukkers, maar alles staat er nog: de barakken, de keuken, het crematorium. Mijn vader vertelt over zijn tijd daar, ook over de brieven van Etty Hillesum.
Op 29 november 1942 schrijft zij aan Han Wegerif en anderen:
“Westerbork,zondagavond, Alleen een groet. Schrijven van hier is me onmogelijk, niet door tijdsgebrek, maar door te veel te vele indrukken. Er stormt hier tè veel op een mens af. Ik geloof, dat ik over deze éne week een jaar lang achter elkaar vertellen kan. [….] De Mahlers zorgen geweldig voor me. Het is nu half 9 ‘s avonds en ik zit weer in hun gastvrije kleine ruimte, die een ware oase is. Naast me zit Vleeschhouwer, verdiept in een boek. Mahler en z’n vrouw en twee vrienden leggen een kaartje. […..] De broer van Stertzenbach -mijn vader- zit brieven te schrijven en wil ons straks nog iets van z’n gevangeniservaringen vertellen. …….En dat alles in een ruimte van 2 bij 3 Meter. [….]”
Eén van de brieven die mijn vader op die avond schreef, was een brief aan mijn moeder.
“Ik zou zo graag op menige avond mijn hart willen luchten over allerlei zaken, maar ik stel vast dat ik langzamerhand versteen. Ik word zwijgzaam en verwonder mezelf er over dat ik zo stil ben. Ik zou wel een psychologische analyse moeten toepassen om de diepere oorzaak hiervan vast te kunnen stellen. Ik vraag me af of ik onder andere omstandigheden ook zo spaarzaam met woorden zou zijn. Dit leven verbittert de mensen en er moet wel van alles gebeuren om de verkrampte zielen weer los te maken.”
Kamp Westerbork wordt na de oorlog voor verschillende doeleinden gebruikt. Zoals gezegd verbleven daar van 1950 tot 1970 de Molukkers die naar Nederland waren uitgeweken als gevolg van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. Vrij breed bestaat de wens het oorlogsverleden van het kampterrein zo snel mogelijk te vergeten. Wel wordt in 1970 nog het monument van Ralph Prins met de omgebogen rails geplaatst, maar dat moet genoeg zijn. Nu maar een streep zetten onder deze donkere geschiedenis.
Op 4 mei 1971 ga ik naar Westerbork. Er was een handjevol mensen, geen plechtigheid, maar wel sloopactiviteit, zelfs tijdens de 2 minuten stilte. Dat brengt mij ertoe actie te ondernemen ter plekke een Herinneringscentrum te vestigen. Die strijd, want dat was het, zou tot 1983 duren.
De geschiedenis van het HC Kamp Westerbork is exemplarisch voor de geschiedenis van het herdenken van WOII in Nederland. In grove lijnen geschetst: vrij snel na de bevrijding, met name in de jaren ’50 en ’60 overheerste een mentaliteit van aanpakken, wederopbouw en ‘het leven gaat verder’. Ook in Joodse kring werd veel gezwegen, voor onze ouders waren de ervaringen te pijnlijk, de meesten konden er niet over praten. Als er herdacht werd dan ging het vooral om de helden van het verzet. En wat Joden betreft: het werd als ongepast beschouwd om veel onderscheid te maken. Dat was nu juist wat de gehate bezetter deed: Joden scheiden van andere Nederlanders.
In de loop van de ’70-tiger jaren en zeker vanaf ongeveer 1980 is er een kentering gaande ten aanzien van de houding ten opzichte van WOII en de Jodenvervolging in het bijzonder. Het verschijnen van de selectie uit de dagboeken van Etty Hillesum in 1981 – onder de titel: ‘Het verstoorde leven’ – en de enorme belangstelling die er voor deze uitgave bleek te zijn, is daar m.i. een voorbeeld van. Het succes daarvan (en van de aanvullende uitgaven daarna) leidde in 1986 tot een volledige uitgave van de dagboeken en brieven. In datzelfde jaar – toeval of niet- ontmoetten Frits en ik elkaar. Tijdens onze eerste wandeling langs het strand van Vlissingen ontdekten we onze gezamenlijke belangstelling voor onder andere Etty Hillesum. We konden toen niet weten hoe zeer zij ons in de jaren daarna zou bezig houden.

In Deventer was in 1985 een monument ter nagedachtenis aan Etty geplaatst. Bij mijn eerste bezoek aan Frits moesten we natuurlijk ook daar langs gaan. In 1988 verhuisde ik naar Deventer en gingen we samenwonen.
Met als aanleiding de 50ste sterfdag van Etty Hillesum organiseerden we in 1993, samen met vrienden, een week vol activiteiten: Zeven dagen aandacht voor Joodse cultuur. Mijn vader hield daar een fictieve dialoog met Etty. Deze week bleek een geslaagd initiatief, waarvoor veel belangstelling was. Achteraf gezien, was dat het begin van het Etty HillesumCentrum (EHC).

Het idee ontstond na een oproep van de gemeente Deventer over mogelijke activiteiten rond de viering van 50 jaar bevrijding in 1995. Het Filmhuis ging het gebouw aan de Roggestraat verlaten. Dit gebouw was de eerste synagoge in Deventer geweest. Het leek de ideale plek voor een centrum gewijd aan de geschiedenis van de Joden in Deventer, het verhaal van de familie Hillesum en Etty in het bijzonder en de verbinding naar het hier en nu: aandacht voor discriminatie in deze tijd. Op 6 mei 1996 kon het Etty Hillesum Centrum worden geopend.
Frits
Terug naar Etty’s Brieven uit Westerbork. Officieel heten ze nu Twee brieven uit Westerbork… maar eigenlijk gaat de eerste brief wel óver Westerbork, maar is die geschreven vanuit Amsterdam. In het Etty Hillesum Centrum in Deventer bezitten we één van de 9 exemplaren die nog bestaan van de illegale uitgave uit oktober 1943. Het is iedere keer weer bijzonder daarin na een kunstbeschouwing over de schilder Johannes Baptiste van der Pluym ineens de woorden van Etty te zien staan “Tsja Westerbork”.
Etty Hillesum verzucht in haar dagboeken regelmatig dat ze woorden te kort komt om te vertolken wat er om haar heen gebeurt. Maar in deze brieven, zeker in de tweede, zijn Etty’s journalistieke en literaire kundigheden niet over het hoofd te zien. Haar taal is beeldend, kleurrijk, dramatisch, soms zelfs cynisch, maar altijd vol medeleven. Ze weet feilloos alle facetten van het drama van kamp Westerbork in een paar zinnen te verwoorden. Als je deze brieven leest, merk je dat er ook heel wat voorwerk is verricht. Etty Hillesum heeft niet alleen een grote geestelijke ontwikkeling doorgemaakt, maar ze heeft ook leren schrijven. Ik denk dat ze dat vooral heeft geleerd van Rainer Maria Rilke, haar “grote leermeester door de dagen”, zoals ze dat zelf schrijft.
Tijdens haar verblijf in het kamp, maar ook al daarvoor, heeft ze praktisch alles van Rilke gelezen. Zo ook zijn vier bundels brieven. Rilke was een notoire brievenschrijver. Hij schreef soms wel 10 ellenlange brieven op een dag, in totaal meer dan tienduizend. Terwijl hij nog geen 50 jaar oud geworden is. Het was niet zó maar, dat Etty Hillesum Rilke’s brieven koesterde en las. Ze heeft deze Rilke-brieven geproefd, verteerd en in zich opgenomen. Ze wilde ze zelfs meenemen naar Auschwitz.
De eerste lange brief dateert uit december 1942. Etty was ziek en uitgeput thuis in Amsterdam, wachtend op een galblaasoperatie. Ze was tot die tijd drie keer 14 dagen in Westerbork geweest als koerier voor de Joodse Raad. De brief is gericht aan twee gezusters in Den Haag. Het is een brief over het kamp en de omstandigheden daar. De volle dramatiek van het kamp kan ze dan nog niet onder woorden brengen. Ze schrijft: “Ach, weet U, dit is zulk een triest en beschamend stukje geschiedenis der mensheid, dat je niet goed weet hoe er over te spreken. Men schaamt zich dat men er bij heeft gestaan en het niet heeft kunnen verhinderen.” Maar dat verhindert haar niet om ook sterk relativerend en humoristisch te schrijven. Over het feit dat ze helemaal niets wist over dat kamp en over Drenthe. Dat ze nooit had geweten dat daar al vier jaar lang Duitse emigranten werden vast gehouden, omdat ze het te druk had met geld inzamelen voor Spaanse en Chinese kindertjes. En ook weet ze nog niet precies wat ze over het leven in Westerbork zou moeten vertellen. “Wat zich daar voor onze ogen aan menselijk leed heeft afgespeeld…is meer dan een mens in een half jaar zal kunnen verwerken… er gebeuren dingen die we vroeger met onze rede niet voor mogelijk hebben gehouden”, schrijft ze.
De tweede brief uit Westerbork is heel anders van toon dan de eerste. Etty schrijft die in augustus 1943. Sinds juli is ze haar ‘’Sperre” (vrijstelling) voor de Joodse Raad kwijt en is ze ingezetene van het kamp. Ze weet nu waar ze over schrijven móét. Ze kent de rituelen, de boosheid, de valse hoop, de machteloosheid en de kuiperijen. Ze kent tal van haar wonderbaarlijke medebewoners/lotgenoten en ze kent de botheid en de macht van de Nazi’s. Ze beschrijft nu het kamp letterlijk van binnenuit. Ze kijkt door een klein raampje van een barak en signaleert wat er allemaal om haar heen gebeurt, op die vroege ochtend van een nieuw transport. Ze zit als het ware in het oog van een orkaan.. Ze schildert en beschrijft in prachtige zinnen en brede streken de gebeurtenissen en de mensen. Dan blijkt ook dat inmiddels de kunstenaar in haar is opgestaan, nu kent ze de woorden, waar ze eerder zo om had gesmeekt. Maar tegelijkertijd lijken haar de woorden en beelden niet toereikend voor nachten als die ze beschrijft. Het lijkt haar een zonde wanneer er in het vervolg nog gelachen zou worden.
Onbegrip, radeloosheid en woede spreken uit deze regels: “Ik ga vannacht baby’s aankleden en moeders kalmeren en dat noem ik dan helpen. Ik zou me hierom kunnen vervloeken, want we weten dat we hen prijsgeven aan hitte, kou, onbeschutheid en verdelging, maar we kleden ze zelf aan en begeleiden ze zelf naar de beestenwagens…Wat gebeurt hier toch allemaal.” “Zo, nu ben ik in de hel” constateert ze, en ze geeft een felle en rauwe schildering van de werkelijkheid, in alle kleurnuances die ze uit haar pen weet te krijgen: blauw, grijs, ijzerkleurig, beige, bruin, zwart, groen. Het gaat het over barakken, perrons, treinen, soldaten, wasgoed, baby’s, Herodes en tomatensap. Het lijkt wel of Etty Hillesum in deze brief, Dante, Kafka en Dostojewsky door elkaar heeft gehusseld.
En de Coda, de afsluiting van deze dramatische brief? “Ik moet nu eerst een uurtje gaan slapen, ik ben een beetje moe en duizelig en daarna moet ik naar de wasserij om een washandje op te sporen”.
Voor mij vormen deze twee brieven uit Westerbork nog steeds het hoofdwerk van Etty Hillesum. Met haar diepe gevoel wist Etty de dagelijkse absurditeit te overstijgen en zo kon ze, op een hoger plan, het leven en alles wat daarin gebeurde, zinvol vinden, hoewel ze zich daar af en toe toch ook geen raad mee wist en zich er voor schaamde.
Ter aanvulling: Hoewel Etty Hillesum talloze keren schrijft dat ze, ook in Westerbork, het leven zinvol vindt, was de barre realiteit van dat kamp allerminst zinvol. Het kamp was immers een plek van groteske leugens, vol valse hoop en onvoorstelbare wanhoop. Het kamp was immers de plek van waaruit de Nazi’s meer dan honderdduizend joden uit Nederland verzamelden om hen van daar uit in 93 transporten naar een verre plek te brengen, waar ze met een kille onbarmhartigheid zouden worden vermoord. Etty Hillesum was in staat deze dagelijkse absurditeit te overstijgen en het leven zinvol te vinden, hoewel ze zich daar af en toe ook geen raad mee wist en zich er voor schaamde.
Deze brieven hebben Manja en mij gestimuleerd om tegen veel dingen in opstand te komen, op onze eigen manier, vooral door iets te doen, te organiseren, tot stand te brengen.
Manja
Etty wilde aanvankelijk kinderrechter worden, daarom studeerde zij rechten. Is daarvan iets terug te vinden in haar dagboek? Hoewel Etty een groot gevoel voor rechtvaardigheid toont, is dat voor haar veel meer een ethische categorie dan een juridische. Als ze schrijft over rechtvaardigheid of rechtvaardig zijn, gaat het meestal over relaties en hoe je je daarin zou behoren te gedragen. Rechtvaardig dus, niet jaloers. Dat was wel een thema voor haar. Eigenlijk voelt ze zich veel meer thuis in de psychologie: “Ik bedoel dit: ik ben nu eenmaal in de gebieden der psychologie terecht gekomen, soit. Op de een of andere manier voel ik me daar thuis in een half jaar, op een manier, zoals het me in m’n juridische studie in 6 jaar niet gebeurd is”. (12 oktober 1941)
Zelf mocht ik bijna 30 jaar als rechter werken, maar ik herken dit wel. Toen ik aan het einde van mijn loopbaan kennis maakte met een alternatieve manier van conflictbeslechting: mediation, wist ik direct dat ik dat een veel bevredigender manier van aanpak vond, dan het doorhakken van knopen zoals je als rechter moet doen. Hoewel dat natuurlijk vaak ook onvermijdelijk is. Ik denk, dat Etty zich ook meer thuis gevoeld zou hebben in een meer harmonieuze manier van conflictbeslechting, zoals Mediation.
Een ander aspect van haar gevoel voor rechtvaardigheid was, dat Etty wars was van stereotypen. Een fraaie illustratie daarvan is haar bekende uitspraak over ongedifferentieerde haat:
“De grote haat tegen de Duitsers, die het eigen gemoed vergiftigt. Laat ze allemaal maar verzuipen, tuig, uitgassen moet je ze, deze uitingen behoren tot de dagelijkse conversatie en geven iemand soms het gevoel, dat het niet meer mogelijk is in deze tijd te leven. Tot opeens enige weken geleden plotseling de verlossende gedachte kwam, die als een aarzelend piepjong grassprietje omhoog stak tussen een woestenij van onkruid: En al zou er nog maar één fatsoenlijke Duitser bestaan, dan zou die het waard zijn in bescherming genomen te worden tegen de hele barbaarse bende en om die éne fatsoenlijke Duitser zou men dan niet zijn haat mogen uitgieten over een geheel volk”. (15 maart 1941)
Het heeft relatief lang geduurd voordat Etty in Joodse kringen gewaardeerd werd. Hoe is dat te verklaren? Hoe “Joods” was zij? Zoals zoveel Joden (ik zelf incluis) worstelde Etty met haar Jodendom en met de relatie met andere Joden. Het is een voorgeschiedenis die je mee krijgt, niet iets waar je voor kunt kiezen. Wel hoe je er mee omgaat is een keuze, al was dat tijdens de oorlog zacht uitgedrukt een stuk gecompliceerder en bedreigender dan nu. Hoewel Etty ongetwijfeld een Joodse opvoeding heeft gehad, en vertrouwd was met veel aspecten van Jodendom, schrijft ze daar doorgaans vooral impliciet over. Haar leefomgeving bestond uit mensen van diverse afkomst, veelal links georiënteerd. Geloof, van welke richting ook, was daar geen thema dat hoog op de agenda stond. Voor mij is dit heel herkenbaar. Als mijn moeder iets over haar geschiedenis vertelde, was het onontkoombaar dat haar hele familie, ouders, broers, schoonzussen, was omgebracht uitsluitend omdat zij Joden waren. Maar mijn moeder beschouwde zich zelf als: weliswaar van Joodse afkomst, maar geheel geassimileerd. Voor mijn vader gold hetzelfde.
Lange tijd zag ik mijzelf ook niet primair als een Joodse vrouw, wel als iemand met een Joodse geschiedenis. Een persoonlijke crisis en een project van Joods Maatschappelijk Werk (JMW) voor de tweede generatie oorlogsslachtoffers bracht mij op het spoor van het liberale jodendom. Wat me het meest goed deed daarin was de boodschap dat Joods leven ook heel leuk kan zijn…. Dat was echt een eye-opener voor mij.
Terug naar Etty. Medio 1942, als de grote deportatiestroom op gang komt, dringt de realiteit langzamerhand ook tot Etty door, zij schrijft:
“Dat is een zekerheid in me, die niet verstoord wordt door die nieuwe zekerheid: dat men onze vernietiging wil. Ook dat aanvaard ik. Ik wéét het nu. Ik zal anderen niet met mijn angsten lastig vallen, ik zal niet verbitterd zijn, als anderen niet begrijpen, waar het bij ons Joden om gaat.” (3 juli 1942) En tegelijkertijd is er de grote ambivalentie over de houding van andere Joden: “Het is natuurlijk nooit meer goed te maken, dat één gedeelte der Joden meehelpt om de overgrote rest weg te transporteren. De geschiedenis zal hier later haar oordeel nog over moeten vellen.” (28 juli 1942)
Joods zijn, Jodendom: wat is dat nu eigenlijk? Allereerst: daarover zijn bibliotheken volgeschreven. Ik volsta hier vandaag met een paar opmerkingen. Er zijn veel aspecten zijn aan “Joods zijn”.
In zijn “schijf van vijf” (foto) benoemt professor Ido Abram vijf ervaringsgebieden die van belang zijn:
- Religie en traditie,
- Oorlog, vervolging en overleving,
- Persoonlijke ontwikkeling,
- Vermenging van culturen,
- Israël en zionisme.
Voor iedere Jood is het aandeel van elk van deze gebieden verschillend, vaak ook wisselend in levensfase en tijd. Wat de kern van Joods zijn is: daarover zijn bibliotheken volgeschreven. Zo schreef een Canadese rabbijn: “Jodendom is niet zozeer een geloof in de veilige omheining van iemands ziel. Het is een sociaal geloof, gaat over netwerken en relaties, over families en gemeenschappen, waarin ieder van ons een rol te spelen heeft, ten einde de wereld beter te maken.”
Voor Etty was het stellen van vragen, het levenslang leren, heel belangrijk. Daarnaast: het lezen en het vertellen van verhalen en niet te vergeten: eten. In haar middelbare schooltijd leerde ze Hebreeuws en voelde ze wel voor het zionisme, maar in het dagboek is daarvan niets meer terug te vinden. Over haar Godsbegrip en haar religieuze ontwikkeling zou een apart verhaal te vertellen zijn. Dat doen we nu niet.
Wat mij altijd weer treft is de tekst waarvan een deel lang als muurtekst in het EHC stond:
“Ach, we hebben het toch immers alles in ons, God en hemel en hel en aarde en leven en dood en eeuwen, vele eeuwen. Een wisselend décor en handeling van de uiterlijke omstandigheden. Maar wij dragen alles in ons en de omstandigheden zijn tòch niet het doorslaggevende, nooit, omdat er immers altijd omstandigheden zullen zijn, goede en slechte en het féit van de omstandigheden, de goede en de slechte moet men aanvaarden, wat niet belemmert, dat men zijn leven er aan kan wijden de slechte te verbeteren. Maar men moet weten, uit welke motieven men die strijd voert en men moet beginnen bij zichzelf, iedere dag opnieuw bij zich zelf.” (3 juli 1942)
Het is een tekst van Etty, maar de overeenkomst met een tekst uit de Spreuken der Vaderen is opmerkelijk:
Spreuken der vaderen
Heb niet de illusie dat jij het werk (tikkoen olam) kunt voltooien, maar je mag je er ook niet aan onttrekken.
Etty worstelde met haar Joodse wortels. Maar ondanks alle worstelingen, voelde ze zich sterk verbonden met “haar volk”. Uiteindelijk brengt die verbondenheid haar ook tot het besluit niet onder te duiken of uit Westerbork te vluchten.
Frits
Het is opvallend dat tussen 1941 en 1943 twee jonge vrouwelijke kunstenaars leefden, de een in Nederland, de ander in Frankrijk, beiden ongeveer 27 jaar, die alle twee, in amper 1 à 2 jaar, hun hele leven met pen of penseel hebben neergeschreven en uitgetekend. Ieder op een geheel eigen manier. Bezeten van het leven, van de donkere, maar ook van de lichte kanten. Het gruwelijke en het schone. Allebei MOESTEN ze iets maken dat uitdrukking was van HUN LEVEN en ze maakten het, bewust of onbewust, voor een later. Ik heb het over Etty Hillesum en Charlotte Salomon. Twee citaten: het ene van Charlotte, het andere van Etty.
“ En zij zag met wakker gedroomde ogen alle schoonheid om haar heen, ze zag de zee, voelde de zon en wist: ze moest een tijdlang van de menselijke oppervlakte verdwijnen en daarvoor ieder offer brengen om vanuit de diepte haar wereld nieuw te scheppen”. (Uit Leben oder Theater van Charlotte Salomon (1917-1943))
“En nu ik niets meer wil bezitten en vrij ben, nu bezit ik alles, nu is de innerlijke rijkdom onmetelijk”. (Etty Hillesum, 16 maart 1941).
Zowel bij Etty Hillesum als bij Charlotte Salomon heb ik het gevoel dat zij beiden in hun ziel voorvoelden dat hen iets onherroepelijks te wachten stond. Hun enige reactie was als een idioot hun leven om te kieperen, te gaan schrijven en te gaan schilderen, vrij en ongeremd totdat er aan het einde iets was ontstaan, dat hen beiden, over een gruwelijke dood heen, in de wereld bekend zou maken. Ook, zoals Etty schrijft, zodat wij, die na hen kwamen, het wellicht ietsje makkelijker zouden krijgen.
Dat wij zouden gaan begrijpen… Beiden leerden, onbewust wellicht, dat de machtigste teksten, de mooiste tekeningen vaak worden gemaakt door mensen in de zwaarste omstandigheden. Beiden ontdekten ook de rijkdom van het leven en van de natuur.
Nu verder weer over Etty Hillesum. Het dagboek van Etty is voor mij zelf vooral een werkboek. Ik lees er in dat schoonheid en expressie er niet zo maar zijn, maar veroverd moeten worden, zowel door de maker als door de lezer of toeschouwer. Zeker in het begin van haar dagboeken is Etty Hillesum helemaal niet overtuigd van haar eigen begaafdheden. Ze helpt zichzelf door mooie zinnen en woorden van andere schrijvers over te schrijven. Ter inspiratie. Haar leermeester Spier maakt duidelijk dat wat in haar hoofd zit, in haar hart moet komen, wil ze ooit kunnen schrijven, zoals ze graag wil. Etty wil immers graag het leven in woorden kunnen vatten. Ze heeft ooit een droom gehad waarin een hand voorkwam die schreef en ze hoopt dat ze ooit woorden zal vinden die haar willen herbergen. In dat verband zegt ze ook dat ze liever met boeken slaapt dan met mannen. Een hele bewering voor iemand die al op de eerste pagina van haar dagboek schrijft dat ze een doorgewinterde en goede minnares is.
Zeker in het eerste jaar dat ze dagboek houdt, merkt ze dat scheppen een smartelijke aangelegenheid is. Ze weet nauwelijks te uiten wat ze tot uiting wil brengen. Het leven is voor haar nog een chaotische plek, waar slechts af en toe een helder licht op schijnt. Ze ploetert en zoekt en probeert te formuleren. Ze zegt zelf dat ze misschien pas, als ze 60 is, kan zeggen wat ze wil. Ze schrijft “dat in de smalle bergruimte van haar lichaam de gevoelens opgestapeld liggen in kisten en balen, onverbruikt wachtend tot ze worden uitgepakt en een plaats krijgen in een levende woonruimte.” (19 mei 1942) Dat schrijft ze, een paar weken voordat ze voor de eerste keer naar Westerbork vertrekt. En een paar uur later schreeuwt ze het op papier uit: “Wat ik alleen maar wil? De kunst, met de grootste K die er maar mogelijk is. En schetsen die zo ijl en zo sterk zijn als Japanse prenten. En een enkele vluchtige zin, tegen een woordeloze achtergrond”.(19 mei 42)
Terwijl de omstandigheden om haar heen steeds nijpender worden, klaagt ze niet, maar schrijft, bijvoorbeeld dat één enkel scheppend moment met geen enkel lijden te duur betaald kan worden. Overigens een zin die wonderlijk gelijk is aan de eerder geciteerde zin van Charlotte Salomon. Ze leest alles wat ze te pakken kan krijgen om haar woordenrijkdom te vergroten en ze voelt zich een werkplaats waarbinnen het leven zware projecten uitwerkt. Het scheppend verlangen in haar stijgt soms in zulke hoge vloeden in haar op, dat ze bang is er in te verdrinken. Maar, vervolgt ze “Als ik er nu niet mee klaar kom, als ik die woorden nu geen plaats in mijn leven weet in te ruimen, wie zegt me dan dat ik het later wel kan”… Ook wil ze grote woorden als God, dood, leven, lijden en eeuwigheid wel vergeten om zo eenvoudig en woordeloos te worden als het koren dat groeit of de regen die valt.
Dat spreekt mij aan in Etty Hillesum’s schrijven: Haar zoeken naar woorden, naar stilte, naar kunstenaar worden / zijn en ook naar zichzelf, wie ze ten diepste is. En wat en wie is God? Zij kon haar mogelijkheden, talenten en inzichten, haar nzekerheden en zoeken, haast schaamteloos, onverschrokken en vaak ook betoverend onder woorden brengen. Ze bleef gedreven zoeken naar de kunst van het schrijven, zoeken naar wat voor haar het wezenlijke van leven was. En dat zoeken naar Kunst, met de grootste K die er bestaat, is ook wat mij levend houdt. Zo houd ik ook van de poëzie, die af en toe uit haar dagboeken losbreekt: Mijn lievelingsgedicht is dat van vrijdagavond 3 juli 1942, ik kan niet nalaten het voor te lezen:
“Het leven en het sterven, Het lijden en de vreugde,
De blaren aan de kapotgelopen voeten, De jasmijn achter mijn tuin,
De vervolgingen,
De ontelbare zinloze wreedheden, Alles en alles,
Het is in mij als één krachtig geheel. En ik begin steeds beter te begrijpen Hoe het alles in elkaar zit”.
Elke keer als ik dit lees, ben ik verbluft en ontroerd. Deze regels troosten me, iedere keer opnieuw. Voor mij is elke regel een liefdesbetuiging aan het leven. Dank zij Etty heb ik de dichter Rilke leren kennen en waarderen en in 2012 heb ik daarom ook een boek geschreven over de invloed van Rilke op het denken en doen van Etty Hillesum. Ook had ik al in 2004, op verzoek van het Etty Hillesum Lyceum, een toneelstuk geschreven voor 4 spreekstemmen, een actrice, twee dansers en musici. Op teksten van Etty en Rilke. Dit stuk is eerst een paar keer door leerlingen en docenten van de school uitgevoerd, maar in 2015 hernomen door een Haarlems amateurgezelschap dat het jaarlijks rond 4 / 5 mei opvoert op verschillende plekken in het land.
Dank zij Etty en Rilke leer ik een beetje waar het om gaat in dit leven en op welke manier ik dat in mijn eigen leven kan laten doorwerken. Dank zij Etty en Rilke leer ik anders kijken naar de geschiedenis en naar de dood. Dank zij Etty en Rilke leer ik een beetje begrijpen wat die mysterieuze GOD kan zijn, bv zoals Rilke in zijn Stundenbuch schrijft: Du Nachbar Gott (nr 19)
Jij buurman God, als ik je nu en dan Des avonds met heftig kloppen stoor Is het omdat ik zelden ademen hoor En weet: slechts jij bent in de zaal.
Als je wat nodig hebt is niemand daar
Om je verlegen hand een beker aan te reiken. Ik luister steeds. Geef me maar even teken En ik sta voor je klaar.
De God van Etty moet ze uit haar diepste innerlijk, tussen de brokstukken van een diepe put uit, opgraven. Ook die God is alleen en heeft onze hulp nodig, zoals Etty schrijft. Als ze mediteert , zo schrijft ze, ontstaat er soms in “haar een grote innerlijke vlakte, waar soms iets van God in komt, zoals er in de negende van Beethoven iets van God is, en van liefde, liefde waar je iets mee kunt doen in de kleine dagelijkse praktijk.” Kun je op een mooiere manier een schoonheidservaring beschrijven?
Manja
Voor mij geldt: het was en is niet moeilijk mij te identificeren met Etty. Een Joodse vrouw, met belangstelling voor veel onderwerpen. We deden dezelfde studie aan dezelfde universiteit. Ze worstelt met van alles: haar Jodendom, haar liefdesleven, de grote wereldvragen – waar niet mee? Zij is voor mij als een dierbaar familielid en zij geeft een stem aan al die mensen die ik nooit heb leren kennen.
Frits: Tot slot
Etty’s verhalen hebben ons gestimuleerd in Westerbork, in Deventer, elders in Nederland en later tot in Amerika en Canada toe, die verhalen verder te vertellen. Op die manier konden we dingen van de grond krijgen, mensen enthousiast maken, mensen laten nadenken. Manja, noch ik zijn mensen die revolutie kunnen maken, maar wel zijn we in staat de duisternis een klein beetje te verdrijven door een klein lichtje aan te steken. Een lichtje van hoop, van positivisme, van openheid, gastvrijheid. Daarin is Etty ons voorgegaan. Zij leerde ons dat je altijd kon proberen de slechte omstandigheden te verbeteren. Dat is ons devies gebleven, ook nu, nu we oud en bijna stil geworden zijn.
Manja
Etty heeft ons beiden geinspireerd, ieder voor zich, maar ook ons samen. We hebben vanavond geprobeerd onder woorden te brengen wat Etty voor ons heeft betekend en nog betekent. Frits heeft zich door Etty’s creatieve geest kunnen laten inspireren. Ik heb mijn bestuurlijke ervaring en kwaliteiten in mogen zetten. In de grote leegte die door de moord op de Nederlandse Joden is ontstaan vult zij een deel. Ik voel me aangesproken door haar wens, die zij onder woorden bracht op 3 juli 1942, op de dag waarop de Duitse bezetter een begin maakte met de systematische vernietiging van de Joden in Nederland:
“Ik zou lang willen leven, om het later toch nog eens te kunnen uitleggen en als me dat niet vergund is, welnu, dan zal een ander het doen en dan zal een ander mijn leven verder leven daar waar het mijne is afgebroken en daarom moet ik het zo goed en zo volledig mogelijk leven tot de laatste ademtocht, zodat diegene die na mij komt niet helemaal opnieuw hoeft te beginnen en het niet meer zo moeilijk heeft”. Ik ben niet de enige die zich door deze woorden aangesproken voelt. De biografe van Etty, Judith Koelemeijer haalde onlangs ook deze uitspraak van Etty aan.
Frits
Als ik de dagboeken van Etty Hillesum lees en herlees, dan moet ik denken aan mijn eigen geworstel mooie beelden te vinden voor mijn theater of goede noten voor mijn muziek. Dan voel ik inderdaad, hoe brutaal misschien ook, met Etty Hillesum een innerlijke verwantschap. Ik herken haar geworstel, niet alleen met woorden, maar ook in omgang met andere mensen, de liefde en het leven. En in deze onhandige, bange en barre Corona-tijden vind ik troost in wat ze op de laatste bladzijde (foto) van haar dagboek schrijft: “ … In moeilijke tijden pleegt men wel eens met een verachtelijk gebaar de geestelijke verworvenheden van kunstenaars (…) overboord te gooien, met de toevoeging wat kunnen we daar nu mee beginnen? Het is misschien te begrijpen, maar het is kortzichtig en oneindig verarmend. Men zou een pleister op vele wonden willen zijn.” Daar ben ik het helemaal mee eens.
Tekst van de online lezing op 27 mei 2021. Georganiseerd door het Etty Hillesum Huis in Middelburg en het Etty Hillesum Centrum Deventer
De volledige tekst is in pdf-versie te downloaden.