Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie

About Us

  • Home
  • Vereniging
    • Lid worden
    • Herinneringen aan overleden NKvJG-leden
    • Bestuur
      • Privacy verklaring
      • Ereleden
    • Lezingen
    • Uitgaven van de NKvJG
    • Nieuwsbrief
  • Onderzoek
    • Atlas
    • Familieonderzoek
    • Bronnen
    • Begraafplaatsen
    • Geschiedenis
  • Misjpoge
  • Literatuur
    • Gezichten van Joods verzet
    • Recensies
    • Ze’ev Bar
      • Oorlogsjaren
  • Contact
Home Archief voor Recensies

Redactie 12 januari 2017

Levi’s eerste kerstfeest, Jeugdverhalen over Jodenbekering


Als het om het ‘ware geloof’ gaat wordt in de jeugdliteratuur de tere kinderziel niet gespaard. Vooroordelen over concurrerende religies, stereotyperingen van andersgelovigen, verstoting uit de familie, fysiek geweld, weinig wordt geschuwd om geloofsafval tegen te gaan of bekering te bevorderen. Ewoud Sanders geeft in zijn proefschrift Levi’s eerste kerstfeest een zakelijk en historisch overzicht van op de christelijke en katholieke jeugd gerichte boeken sinds 1792. ‘Genade’ valt daarin maar weinigen ten deel.

De jodenzending vanuit protestantschristelijke kring krijgt een impuls na invoering van de burgerlijke gelijkberechtiging in 1796. De opdracht van Jezus is leidend. “Ga op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen”. Het doel is tweeledig. Joden in aanraking brengen met Christus en bekeerde Joden inzetten om ‘heidenen’ te bekeren. Katholieken beginnen ongeveer een eeuw later, met de opkomst van de zionistische beweging. Gevreesd wordt dat een Joodse staat in Palestina de christelijke heilige plaatsen bedreigen.

Overeenkomsten in de zendingsactiviteiten zijn de inspiratie vanuit het buitenland en de voorhoederol van bekeerde Joden als Isaäc da Costa, Abraham Capadosa (prot)  en Max van den Berg (kath). Het verhaal van het titelboek kent een strekking die als een inhoudelijke overeenkomst geldt. De gymnasiast Levi leert bij een schoolvriend het Nieuwe Testament kennen, bekeert zich en wordt dan door zijn vader hardhandig uit huis gezet. Hij vindt onderdak bij zijn klasgenoot, gaat theologie studeren en wordt predikant. Na het overlijden van zijn vader verzoent hij zich met zijn moeder, die zich dan ook bekeerd tot het christendom.

De protestantschristelijke boeken en verhalen vinden hun weg via zondagsscholen. Daarvan zijn er in 1883 bijna 900 met zo’n 100.000 leerlingen, in 1916 zijn het er 1.400 met 180.000 leerlingen. Bij de katholieken behoren de boekjes tot het leesprogramma van de lagere school. Of zijn te lenen in de jeugdbibliotheek.

Er is weinig kritiek op de boekjes. Binnen de zuil wordt er wel gesputterd tegen termen als ‘lieve hemel’ en ‘goddank’ die het kinderlijk besef kwetsen, terwijl verwensingen als ‘christenhond’ uitdrukkingen zijn van een levendige stijl. Kritiek zoals van het Algemeen Handelsblad in 1929 op de christelijke jeugdliteratuur is uitzondering. Vooral titels als ‘Kerstjoodje’ worden gehekeld. “Hoe zou men denken over titels als het Pinksterkatholiekje?”.  Slechts één kritische bespreking van een rabbijn heeft Sanders in het NIW (1933) gevonden. “Dat een Joodse grootvader zijn kleinkind op straat zal zetten, als in Het Joodje beschreven, weiger ik te geloven.”

Na de Tweede Wereldoorlog veranderen de basis-ingrediënten. De bekering vindt plaats tijdens of na de onderduik en er is geen ‘joodse omgeving’ meer. De jodenzending van de protestanten gaat echter gewoon door en verplaatst zich zelfs naar Israël, onder geëmigreerde Joden. Bij de katholieken verflauwt de aandacht. Helemaal na de enorme ophef in 1956 rondom het verhaal ‘Van een jodenjongetje’, dat is opgenomen in het Nederlands Taalboek voor de RK lagere school. Er worden Kamervragen gesteld en Godfried Bomans schrijft in de Volkskrant: “Afgezien van de belachelijke bijzonderheid dat een vader zijn kind levend in een oven zou hebben gestopt, is het vooral zijn Jood-zijn dat bij kinderen de indruk wekt dat een Jood niet deugt.” Het verhaal wordt uit de bundel gehaald. Volgens uitgever Callenbach niet vanwege de strekking, maar omdat de overheid de subsidies ervoor dreigt in te trekken…

Sanders laat overtuigend zien dat bekeringslectuur geen marginaal verschijnsel is. Erger is dat de strekking lang blijft hangen. Want, zoals Bomans zegt, ”niets grijpt dieper aan dan lectuur op die jonge leeftijd gelezen”. Alle reden voor ouders kritisch te kijken naar boekjes die vanuit school worden aanbevolen.

Jeroen Sprenger

Ewoud Sanders, Levi’s eerste kerstfeest, Jeugdverhalen over jodenbekering, 1792-2015, Vantilt Nijmegen, 500 pag., ISBN 9789460042881, Prijs 29,50

Redactie 11 januari 2017

Rode Kruis – Onvoldoende besef van onderhandelingsmacht

“Het bestuur van het Rode Kruis heeft zich nauwelijks moeite getroost onderhandelingsruimte te zoeken om voor de joodse bevolking op te komen.” Het is een veelzeggend en meer dan gemiddeld kritisch zinnetje in Regina Grüters studie naar het Nederlandse Rode Kruis in de Tweede Wereldoorlog. Er zijn meer studies naar het functioneren van instanties en hooggeplaatsten, waarop zo’n waarneming van toepassing kan zijn. Maar juist bij het Rode Kruis schrijnt dat extra. Of is dat een te gemakkelijk oordeel van de naoorlogse generatie?

Het verhaal over verzet, aanpassing en collaboratie in bezettingstijd is nooit af. Opeenvolgende studies laten steeds weer vanuit een andere invalshoek daarover een nieuw licht schijnen. Rijksambtenaren in de oorlog (2004), het ministerie van Justitie (2016), advocaten (2010), notarissen (2016), de Joodse Raad (1995), keer op keer rijst de vraag: had er vanuit de maatschappelijke elite niet meer weerstand kunnen worden geboden tegen de uitroeiing van joden. En: waarom is het aantal slachtoffers onder Nederlandse joden naar verhouding groter dan elders? Van ‘aanpassing’ is in alle sectoren sprake, soms zelfs leidend tot ‘impliciete collaboratie’ in de zin dat joodse bestuurders en collega’s al op een zijspoor werden geplaatst nog voordat de bezetter dat had verordonneerd. Zoals de schorsing van de president van de Hoger Raad, Mr. L.E. Visser, in november 1940. Slechts bij uitzondering is er verzet. Het Rode Kruis vormt daarop geen uitzondering, zo laat Grüter zien. En dat is terugblikkend toch opmerkelijk.

[Lees meer…]

Redactie 12 december 2016

Kille mist – het Nederlandse notariaat tijdens de Tweede Wereldoorlog

Zeventig jaar na de oorlog krijgen de hoeders van de rechtstaat het flink voor de kiezen. De advocatuur, de belastingdienst en het ministerie van Justitie hebben zich in de oorlogsjaren, zo blijkt uit recente studies, snel neergelegd bij de Nieuwe Orde. Nieuwe regels worden zonder protest doorgevoerd. Joodse collega’s worden betrekkelijk gemakkelijk uit hun functies ontheven. Aan dit beeld kunnen nu de notarissen worden toegevoegd. In zijn proefschrift Kille mist laat Raymund Schütz zien dat de notarissen in doorsnee niet het toonbeeld van rechtschapenheid zijn geweest, waarvoor zij meestal worden gehouden.

In de naoorlogse sfeer van rechtsherstel bleef de rol van notarissen buiten beeld. De pragmatische inslag van achtereenvolgende ministers van Justitie vroeg een hun actieve inzet. Ze ontlopen daardoor de dans van de Bijzondere Rechtspleging. In Loe de Jong’s Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog wordt bagatelliserend vermeld dat hun verdiensten bij de verkoop van Joodse eigendommen vanwege het trage verkoopproces niet zo groot zijn geweest. Onder notarissen bestaat geen behoefte dit te corrigeren. Integendeel. Actief tracht de Koninklijke Notariële Broederschap zichzelf buiten beeld te houden. Een poging rond 2000 vanuit de Stichting Tot Bevordering van de Notariële Wetenschap om ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan ook aandacht te besteden aan de rol in de Tweede Wereldoorlog wordt door verzet vanuit het Amsterdamse notariaat in de kiem gesmoord. Schütz constateert een schril contrast tussen de proactieve naleving en toepassing van regelgeving van de Nieuwe Orde en de tegenstribbelende houding bij de naoorlogse evaluatie van de eigen rol.

De bezetting door een vreemde mogendheid is voor iedereen een nieuwe ervaring. Maar de gebeurtenissen in Duitsland vanaf 1933 hadden een waarschuwing kunnen zijn. De opstelling van de Belgische notarissen had een voorbeeld kunnen zijn. Die pasten na de bezetting vertragingstactieken toe en weigerden hun medewerking aan ‘ariseringsmaatregelen’. Het hoofdbestuur van de Broederschap roept daarentegen echter notarissen op hun geweten uit te schakelen en de verordeningen naar letter en geest van de wet uit te voeren.

Notarissen hebben een hybride positie. Enerzijds zijn zij ‘lijdelijk ambtenaar’, functionarissen die een neutrale rol vervullen bij rechtmatige aan- en verkoop van eigendommen. Anderzijds zijn zij ook ondernemer, die door betaling voor hun tussenkomst in die transacties het eigen inkomen verdienen. Een mogelijke verstrengeling van belangen wordt genegeerd. Pas in 2008 wordt daar een ander licht opgeworpen. Schütz haalt het onderzoek aan van Eric Slot naar de verkoop van panden die in Joodse handen waren. Hij stelt op basis van originele en gedetailleerde verkoopregisters en accountantsrapporten vast dat er ‘een crimineel vastgoedcircuit was, waarin grof geld werd verdiend aan de Jodenvervolging’. Meer dan 9000 panden zijn doorverkocht aan ‘oorlogskopers’.

Schütz onderkent dat er notarissen zijn die zich aan het algemene beeld hebben onttrokken. Hij wijst op notarissen die onder de wapenen waren in de oorlogsdagen van mei 1940 en die aansluitend in het verzet zijn gegaan. En op Almelose notaris Jan Kruisinga, die net als professor Cleveringa aan de Leidse Universiteit, in de zomer van 1941 een moreel appèl deed op zijn vakbroeders. Anders dan de Broederschap ervaart hij een ethisch dilemma bij de verkoop van Joodse eigendommen. Notarissen zouden niet moeten afdalen naar het niveau van ‘lijdelijkheid’, maar juist moeten handelen overeenkomstig hun kerncompetenties als het bewaken van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Zijn pleidooi krijgt pas vele jaren na de oorlog gehoor. De leer van de lijdelijkheid wordt dan als ‘een versteend dogma’ in strijd is met het moderne notariaat beschouwd.

Jeroen Sprenger

 

Raymund Schütz, Kille mist, Het Nederlandse notariaat en de erfenis van de oorlog, Boom Amsterdam 2016, 608 pag,
ISBN 9789089534446. Prijs €39,90

 

 

 

 

 

 

 

International guest?

Please visit our English page if you want to know what we do. Read more »

Komende activiteiten

Famillement is uitgesteld tot juni 2021 in het  Stadsarchief Amsterdam

transcriptie

De redactie van deze website hanteert voor de transcriptie van Hebreeuwse en Jiddisje woorden de spellingsregels van sofeer.nl

Oudere berichten zoeken

Besnijdenisboekje

Doorzoek deze website

Voor leden

facebookMeld u aan bij onze besloten Facebookgroep

© 2021 Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie