Rabbijnen introduceerden een cultureel-godsdienstige gemeenschap waarvan de leden niet noodzakelijkerwijs uit Judea hoefden te komen.
Jits van Straten
Het wordt de beoefenaren van Joodse genealogie niet gemakkelijk gemaakt als zij de ambitie hebben hun eigen familiestamboom te verbinden met de aartsvaders van het Joodse volk. Ook moderne DNA-technieken zijn daarbij niet behulpzaam. Zij kunnen het beste die ambitie opgeven, moet de conclusie zijn na het aanhoren van de lezing van Jits van Straten tijdens het jongste Famillement, op 25 juni 2022. En na het kennisnemen van zijn boek “Asjkenazische Joden en Bijbelse Israëlieten”.
Meer dan 30 jaar heeft Van Straten de Bijbelse geschiedenis bestudeerd en van tal van publicaties over bestuurlijke en demografische ontwikkelingen in het “Rijk van Israël en het Rijk van Juda” en in het middeleeuwse Europa.
De naam “Israël” komt voor het eerst in een niet-Bijbelse bron voor op de zuil uit 1207 vóór Christus, waarop de overwinning van Farao Memeptab wordt herdacht op enkele steden in Kanaän. Een foto ervan siert de omslag van het boek. “Israël is verwoest, zijn zaad is vernietigd” staat er op het gedenkteken. Verder is er op de zuil geen informatie over de etnische samenstelling van Israël. Ook is niet duidelijk wat het geografisch verband is tussen dit Israël en de Israëlitische monarchie die aan het eind van de 11de eeuw (vóór Christus) tot stand is gekomen.
De vroege Israëlieten zijn nomaden en verschijnen in de heuvels van Kanaän als herders rond 1200 vóór Chr in de geschiedschrijving. Naar verloop van tijd zijn ze boer geworden. De herkomst van hen is niet bekend, schriftelijke bronnen ontbreken verder. Wel is er correspondentie bekend tussen Egyptische en Kanaänitische autoriteiten, waarin twee “onhandelbare” bevolkingsgroepen worden genoemd, de Shosa en de Apiru.
De mening over hen is weinig vleiend. Shosa heten “plunderaars”, Apiru een “stelletje bandieten”; dat zijn overigens geen namen die duiden op een etnische groep.
Aartsvaders
Van Straten noemt als meest aannemelijke historisch scenario dat een Apiru-achtige leider, bekend als David, zich opwerkt tot een lokale leider ten tijde van politieke chaos. Maar verder gaat hij niet in de verbinding van de Bijbelse met de wereldse geschiedenis. Zo volgt hij de “theorie van de aartsvaders” niet. Hij neemt in dit verband de visie over van de archeoloog Finkelstein en de historicus Silberman. “Het geniale van de zevende-eeuwse scheppers van het nationale epos was de manier waarop zij de vroegste verhalen samenweefden zonder ze te ontdoen van hun menselijkheid of individuele onderscheidend vermogen. Abraham, Isaac en Jacob blijven tegelijkertijd levendige spirituele portretten en de metaforische voorouders van het volk van Israël. En de twaalf zonen van Jacob werden in de traditie gebracht als mindere leden van de completere genealogie.”
Tot ongeveer 600 vóór Chr. spreekt Van Straten van Israëlieten en daarna – tot het begin van de jaartelling – van Judeeërs, mensen die een uit Judea afkomstige vader hebben. De etnische achtergrond van de vrouwen wordt bij hen niet belangrijk geacht, omdat zij bij huwelijk lid worden van de clan van hun man. “De buitenlandse vrouw die met een Israëliet trouwde werd verondersteld haar goden in het huis van haar vader achter te laten, maar zelfs als zij dat niet deed, kwam het nooit bij iemand op om te beweren dat de kinderen geen Israëlieten waren.”
Ramp voor geneticus
In de tweede eeuw na Chr. besluiten de rabbijnen de vaderlijn te verlaten en te vervangen door de lijn van de moeder. “De rabbijnen introduceerden een cultureel-godsdienstige gemeenschap waarvan de leden niet noodzakelijkerwijs uit Judea hoefden te komen. Zij verlieten een systeem dat gekenmerkt werd door mannen en gebied en vervingen het door een systeem gekenmerkt door vrouwen plus een niet te meten instroom van bekeerlingen. (…) De reden van deze overstap had mogelijk te maken met de opvoeding van jonge kinderen door de moeder. (…) Een interessante implicatie van de rabbijnse regel is, dat godsdienst in wezen de enige doorslaggevende factor is. Een herkomst uit het gebied van Judea speelt geen rol meer.”
Van Straten noemt deze regel – in combinatie met de heterogeniteit van de inwoners van Judea een ramp voor een geneticus die moderne Joden probeert te koppelen aan een bepaalde groep, Judeeërs of anderen, voor het begin van de jaartelling.
Onvermoeibaar bespreekt Van Straten de literatuur over de verspreiding van Judeeërs / Joden over de verschillende delen van Europa en weerlegt in veel gevallen de genetische claims die daarop zijn gebaseerd. Hij attendeert erop dat in sommige door hem besproken boeken conclusies worden getrokken zonder alle literatuur te hebben meegewogen. Van Straten ontwikkelt een eigen weg. Na vastgesteld te hebben dat in de algemene geschiedschrijving over Joden de Oost-Europese benadering dominant is, kiest hij voor de tegengestelde Duits-Joodse geschiedschrijving. Daarbij trekken Asjkenazische Joden niet van Oost- naar West-Europa, maar omgekeerd vanuit Duitsland naar het Oosten. Volgens Van Straten zijn de voorouders van de Oost-Europese Joden vanuit Judea/Palestina via Anatolië (Griekse kolonies) naar het gebied rondom de Zwarte Zee getrokken. Waarschijnlijk spreken zij aanvankelijk Grieks, later een Slavische taal.
Volgens Van Straten is het aannemelijk dat als de rabbijnen vanuit Duitsland naar het oosten gaan, daar een min of meer onwetende Joodse gemeenschap aantreffen. De vrouwen van de rabbijnen gaan de aanwezige vrouwen onderwijzen in de Joodse wetgeving, die betrekking heeft op menstruatie en koosjer voedsel. Hierdoor worden de vrouwen ook onderwezen in het Jiddisj. Van Straten: “Het is dus mogelijk dat Oost-Europese Asjkenazische Joden uiteindelijk Jiddisj spreken, terwijl slechts een klein aantal van hun uit een Duitssprekend gebied komt”.
Levieten
Eén van de hypotheses die Van Straten weerlegt is dat Levieten één voorvader zouden hebben. De heterogene herkomst van Levieten is zodanig dat ze zelfs niet afkomstig zijn uit één stam. De genetische achtergrond van de oorspronkelijke Levieten is onbekend. Het is evenmin bekend hoeveel Levieten naar Europa zijn gekomen, niet in absolute zin, noch in verhouding tot bijvoorbeeld lekenjoden. En tot slot, stelt Van Straten, er is niet altijd een verband tussen de achternaam Levie en de kaste van Levieten.
Genealogen willen graag in hun stamboomonderzoek zover mogelijk terug. Meestentijds proberen ze dat te doen door archiefonderzoek, door bestudering van geboorte- en allerlei andere familie-aktes. DNA-onderzoek heeft de charme dat je ogenschijnlijk zowel in de diepte van het verleden als de breedte van het heden de rijkdom van de familie-afkomst kan vergroten. Jits van Straten laat de beoefenaar van Joodse genealogie in dit opzicht echter weinig illusies. “Omdat de herkomst van de Bijbelse Israëlieten niet bekend is, en oud DNA van deze mensen ontbreekt, is het niet mogelijk aan te tonen dat Asjkenazische Joden van hun afstammen. Om nog maar te zwijgen van Asjkenazische Joden wier voorouders tot het Jodendom zijn overgegaan en dus een ander DNA-profiel hebben.”
Jeroen Sprenger
Gebaseerd op:
- Jits van Straten, Asjkenazische Joden en de Bijbelse Israëlieten. De vroege demografische ontwikkeling van de Oost-Europese Asjkenazische Joden, Bennekom, ISBN 978-90-813773-0-0, NUR 680, 120 pagina’s, januari 2022
- Jits van Straten, Joods DNA, lezing tijdens Famillement 2022 in Amsterdam
Verwijzingen naar:
- Israel Finkelstein, Neil Asher Silberman, De Bijbel als mythe, Opgravingen vertellen een ander verhaal·
- Israel Finkelstein, Neil Asher Silberman, David en Salomo, archeologen ontrafelen een mythe