Het jaar 1789 – het jaar waarin Utrecht Joden het recht op inwoning verleent – verbind je onwillekeurig met de Franse revolutie en de groeiende invloed van de Verlichting. In werkelijkheid is het een bijzonder hoofdstuk in de geschiedenis van Joden en het Huis van Oranje.
Na het ophouden in 1787 van prinses Wilhelmina, de vrouw van stadhouder Willem V, bij Goejanverwellesluis, ziet de stadhouder zich gedwongen in Amersfoort onder te duiken bij tabakshandelaar Benjamin Cohen.
Een ‘algemeen bekende straatfiguur’, Ezechiël Nathans Italiaander, heeft namelijk de politie getipt over een tegen Willem V gericht complot. Door zijn informatie weet de politie dat te verijdelen. Uit dank voor de steun van Cohen en Italiaander weet de stadhouder het Utrechtse stadsbestuur ervan te overtuigen aan Joden de gewenste toegang tot de stad te verlenen. Italiaander ontvangt nog jarenlang financiële ondersteuning van de stadhouder en later van diens zoon, koning Willem I.
Utrecht behoort met Maastricht en Deventer, tot de grootste steden, die het langst na de Spaanse overheersing de toegang aan Joden hebben geweigerd. Weliswaar is handel toegestaan, want gunstig voor de inwoners, maar bij het sluiten van de poorten moeten de marktkooplieden de stad met hun handelswaar weer hebben verlaten. Meestal naar Maarssen of Maarssenveen, op een afstand van zo’n 7 kilometer, ruim een uur, lopen.
Jodenrijtje
In hun imposante studie, bijna 700 pagina’s, beschrijven Els Boon en Han Lettinck de relatie van de stad Utrecht met Joden heel gedetailleerd, bijna stap voor stap. Eeuwenlang is Utrecht bang – wat Joden betreft – de ‘overloop van Amsterdam’ te worden. Discriminerende denkbeelden over onder meer criminaliteit, die alle Joden wordt aangerekend, spelen daarbij een grote rol. Dat neemt niet weg dat al vér voor 1789 Joden in de stad worden gesignaleerd. In 1231 wordt er voor het eerst melding gemaakt van een Joodse inwoner. Omstreeks 1350 woont er een groepje Joden in het centrum van de stad. De naam Jodenrijtje, een steeg naast de HEMA op de Oudegracht (foto) herinnert er nog aan. In 1444 wordt de toegang tot de stad verboden, een maatregel die in 1546 wordt bevestigd door Karel V en nog tot 1789 – 140 jaar na de Tachtigjarige Oorlog en Vrede van Münster, blijft bestaan.
Geen rimpelloze integratie
De Joodse gemeenschap die zich vanaf 1789 in Utrecht ontwikkelt, wordt gekenmerkt door liefde voor het Huis van Oranje. In de eerste decennia toont zij zich gehoorzaam aan de overheid, in de gedachte dat tegenover gelijke rechten ook gelijke plichten staan. Dat houdt onder mee in Nederlands praten, het laten varen van het Jiddisch en het sturen van kinderen naar stadsscholen. De gedachte achter de aanpassing van de leefregels is een soepele aansluiting te bewerkstelligen met de christelijke omgeving. De leiding van de Joodse gemeenschap loopt daarmee voor de gewone Joden wat te hard van stapel. Die willen graag vasthouden aan hun oude gebruiken en gewoonten. En ervaren ook de oude vooroordelen uit hun omgeving. Van een rimpelloze integratie is tot circa 1865 dan ook geen sprake.
In de tweede helft van de negentiende eeuw verwerven hoog opgeleiden posities die ertoe doen, onder meer in het bestuur van de stad. Vanaf diezelfde periode wil de Utrechtse Joodse gemeenschap zich ook laten gelden in Joods Nederland en de vooraanstaande rol van ‘Amersfoort’ in dit opzicht – waar al veel eerder Joden zijn toegelaten – overnemen. Dat streven komt tot uiting in de bloei van het Joodse verenigingsleven.
Joodse Coördinatie Commissie
Utrecht is de stad waar de NSB zijn hoofdkwartier heeft. Maar dat neemt niet weg dat er in Joodse kring “naast lijdzaamheid en medewerking in de Joodse Raad zeker ook sprake is van verzet”. Al eerder – in 2018 – hebben Boon en Lettinck in een lezing voor de NKvJG daarover verteld. (Zie Verhalen over Joods Utrecht) De nichten Truus en Truitje van Lier, nazaten van de familie Van Lier die vorm heeft gegeven aan de Joodse gemeente, hebben zich daarin onderscheiden. Truus heeft de commissaris van politie de fanatieke NSB’er G.J. Kerlen, vlakbij zijn huis doodgeschoten en is daarvoor gefusilleerd.
Boon en Lettinck besteden in hun boek ook aandacht aan de Joodse Coördinatie Commissie (JCC). De JCC is in december 1940 vanuit de kerkgenootschappen op eigen initiatief opgericht. Het voorzitterschap wordt toevertrouwd aan Lodewijk Ernst Visser, tot kort daarvoor president van de Hoge Raad. De JCC heeft zijn hoofdkwartier in Den Haag en kent plaatselijke afdelingen. Kenmerkend is dat deze commissie alleen wil overleggen met de Nederlandse autoriteiten en niet met vertegenwoordigers van de bezetter. Daarin onderscheidt zij zich van de Joodse Raad die op 13 februari 1941 op initiatief van de bezetter is opgericht. Tussen Visser en David Cohen – één van de voorzitters van de Joodse Raad – ontstaat in 1941 kort na de razzia’s en de Februaristaking in Amsterdam een scherpe polemiek over het lot van de mensen die daarbij zijn opgepakt en naar Mauthausen zijn gedeporteerd. Visser heeft informatie dat ze daar zijn vermoord, Cohen meent dat ze zijn bezweken aan ontberingen.
Visser, die in februari 1942 overlijdt, weigert zitting te nemen in de Joodse Raad, net als bijvoorbeeld de econoom Herman Frijda, een broer van de voorzitter van de Utrechtse Kille. De JCC ontplooit tal van initiatieven op educatief en sociaal-cultureel terrein tegen de verdrukking in.
Vanaf eind oktober 1941 werkt de Joodse Raad voor het hele land en houden de plaatselijke afdelingen van de JCC op te bestaan.
Wederopbouw Joodse gemeenschap
Het zijn maar weinig Joden die na de oorlog in Utrecht terugkeren. Velen worden dan vanuit de overheid ‘gelijk’ behandeld als iedere andere burger. Van enige empathie voor vervolging, deportaties, gevangenschap, vluchten, onderduiken en de massale moord op familieleden van Joodse burgers is geen sprake. De overlevenden krijgen net zo goed naheffingen voor gemeentelijke belastingen, erfpacht en huren, zelfs voor familieleden die er niet meer zijn. Pas eind jaren negentig ontstaat er iets van begrip vanuit de landelijk overheid en komt er een regeling van restitutie van geroofde vermogens en bezittingen tot stand.
In Utrecht zoeken Joden elkaar na de bevrijding snel weer op, maar daarmee keert ook de verdeeldheid binnen de gemeenschap terug. Er zijn felle debatten tussen orthodoxen, liberalen en zionisten. Mensen die in de Joodse Raad actief zijn geweest komen terug in bestuursfuncties, wat voor anderen weer onverdraaglijk is. “Alle verdriet, vernedering en pijn” – schrijven Boon en Lettinck – “worden op elkaar afgereageerd”. De oude twistpunten over gemengd gehuwden en zionisten tussen de orthodoxen van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) en de nieuwe Joodse Coördinatie Commissie herleven.
Utrecht en de Joden
Het heeft even geduurd voordat Joden welkom zijn in Utrecht. Boon en Lettinck beschrijven stap voor stap hoe de Joodse gemeenschap haar plaats in Utrecht heeft veroverd en aan bestuur en economie van de stad heeft bijgedragen. Door hun kennis van Joodse gemeenschappen elders, in het bijzonder van de provincie Groningen, kunnen zij hun verhaal enig reliëf meegeven. Het had ook anders gekund.
Ik kan me overigens niet aan de indruk onttrekken dat Utrecht enigszins ‘slordig’ met haar Joodse burgers om is gegaan. Net als in de rest van Nederland getuigt de opvang van de overlevenden na oorlog en bezetting van weinig begrip voor het leed dat ze hebben ondergaan. In 2005 – bij de viering van 60 jaar bevrijding – wordt in een speciale krant die huis-aan-huis in Utrecht wordt verspreid, bij de Dodenherdenking wel aandacht besteed aan burgers en militairen, die in en na de oorlog zijn omgekomen, maar niet specifiek aan de grootste groep slachtoffers, de Joodse Utrechters.
Na de onthulling in oktober 2015 – tien jaar later – blijken op het Joods herdenkingsmonument (foto) enige fouten te staan. Dat wordt ‘vrijwel onvermijdelijk’ genoemd, omdat in het gemeentearchief grote delen van het oorlogsarchief ontbreken. Er werd clementie bepleit voor de samenstellers van de namenlijst, die veel moeite hadden gedaan om de gegevens te achterhalen…
Het boek Joods Utrecht verschijnt bij het negenhonderdjarig bestaan van de stad Utrecht, dat in 2022 wordt gevierd. De studie is zo doorwrocht dat daarbij niet langer aan plaats en betekenis van Joden voorbij gegaan kan worden.
Jeroen Sprenger
- Els Boon en Han Lettinck, Joods Utrecht, Uitgeverij Matrijs Utrecht, 652 pagina’s, Utrecht 2022, ISBN 978 90 5345 584 5
- Zie ook: Han Lettinck en Els Boon, Verhalen over Joods Utrecht, Samenvatting van de lezing op 25 november 2018 te Amsterdam
- Lees meer van Els Boon en Han Lettinck, Joodse gemeenten in GRONINGEN, Publicaties van de Mr J.H. de Vey Mestdagh Stichting te Groningen, v/h Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Groningen, Serie: Bouwstoffen voor de geschiedenis van de Joden in (stad en provincie) Groningen