door Rebecca & Michel Emmerik
Eigenlijk heb ik niet zoveel te zoeken bij de schoenmaker. Ik draag sneakers. Het merk kan me niet schelen. Eens per jaar loop ik de Schoenenreus binnen en koop het eerste beste paar witte tennisgympen. Staat prima onder een spijkerbroek en ik draag altijd een spijkerbroek. Als ze kapot zijn gooi ik ze weg en koop een nieuw paar, komt geen reparatie aan te pas.

De oude Joodse schoenmaker lacht me erom uit. Ongepast voor een man met mijn beroep vindt hij het. Een jaar of tachtig is-ie en hij doet net alsof hij nog werkt. Inmiddels zwaait z’n zoon allang de scepter over de winkel, maar de oude zit nog prinsheerlijk op de troon. Dat wil zeggen op een halfhoge kruk naast de kassa. Hij rekent af met klanten en kletst met ze. De meeste klanten kent hij bij hun voornaam. De oude informeert naar de gezondheid, vraagt hoe het met de studie van de kinderen gaat en debiteert allerlei wijsheden. Tijdens het praten frunnikt hij aan z’n grote witgrijze snor of rommelt hij met z’n kleine leesbrilletje. Het brilletje staat altijd op het puntje van z’n neus maar toch is hij het vaak kwijt. Zijn zoon loopt liefdevol mopperend om z’n vader heen en zorgt voor de koffie.
De oude heeft voor iedereen een woordje klaar. Soms een klacht over de politiek. Soms een vunzige mop, waar hij dan zelf het hardst om lacht. Soms een verhaal. De verhalen zijn het mooist. Als de oude een verhaal vertelt komt de wereld tot stilstand. Ik loop regelmatig langs in de hoop een verhaal te horen.
Vorige week liep ik de winkel weer eens binnen. De oude schoenmaker zit op z’n troon met een man of vier om zich heen. Blijkbaar is het verhalentijd. De oude schraapt zijn keel, zoals hij altijd doet als hij emotioneel wordt. ‘HmmmAhummm, tja, hummmahammm’. Hij kijkt de winkel rond. Blijft bij mij hangen. ‘Je bent net op tijd’, zei hij ‘da’s mooi want dit is een belangrijk verhaal en ik heb je hulp nodig.’ Nieuwsgierig kijk ik de oude aan.
’t Is een verhaal over de oorlog’, zo gaat hij verder. Logisch. Veel van de verhalen van de oude joodse schoenmaker gaan over de oorlog. Altijd weer de oorlog. De oude schraapt nogmaals z’n keel. ‘Grruhmmm. Ahummmm. Het was een nicht van me. Rebekka Emmerik heette ze. Dochter van de broer van m’n vader. Ze was een stuk ouder dan ik. Vorig jaar heb ik haar teruggevonden in het archief. Ze is een moedig mens geweest, zelfs in de meest troosteloze omstandigheden. Haar verhaal mag niet vergeten worden. Het enige wat ik heb is een uittreksel uit het bevolkingsregister van 1943. Maar ik kan me de details zo voor ogen halen, alsof het gisteren gebeurd is.’
FRUNNIKEN
De oude schoenmaker kijkt even peinzend voor zich uit. Haalt een ouderwetse zakdoek tevoorschijn en poetst z’n piepkleine leesbrilletje. Zet het weer op het puntje van z’n neus. Schraapt nogmaals zijn keel. ‘Ik kom uit een familie van meer dan 200. De meeste zijn in de oorlog gebleven. Nu ben ik de patriarch, de oudste. Het is mijn taak om mijn familie te laten voortbestaan. Door te verbeelden. Door te vertellen. Daarom ga ik elke week met mijn dochter naar het gemeentelijk archief van Amsterdam. Ik ben mijn hele familie aan het terugzoeken. Iedereen die ik vind krijgt een plek. Vorig jaar zijn we een ontroerend verhaal tegengekomen. Het verhaal van Rebekka Emmerik en Leendert Brilleman. Ze zijn allebei vermoord in Sobibor, zoals bijna mijn hele familie. Ze zijn gestorven maar ze zijn niet verslagen. Ze hebben gewonnen. Ik ken het verhaal nu al een jaar. Maar ik kan het verhaal nog steeds bijna niet vertellen…’ Hier wordt de schoenmaker even hees. Hij pakt voor de zekerheid alvast z’n zakdoek en schraapt zijn keel maar weer eens.
‘Rebekka was verloofd met Leendert Brilleman uit Utrecht. Leendert was colporteur, een beroep dat tegenwoordig niet meer bestaat. Rebekka was naaister. Eenvoudige mensen die bezig waren een gezin te stichten, om een leven samen te hebben. Ze zijn verloofd in februari 1943. Leendert woonde in Utrecht, Rebekka bij ons in de straat in Amsterdam. Elke zondag zag ik Leendert z’n opwachting maken met een bos bloemen. Ik vond het maar raar dat m’n nicht een vrijer had. Altijd zaten ze aan elkaar zaten te frunniken. Voor die tijd eigenlijk een beetje ongepast.’
De oude schoenmaker pakt z’n koffiekop, kijkt of er nog iets in zit. Leeg. Kijkt nog een keer. Nog steeds leeg. Kijkt vervolgens links en rechts of zoonlief gezien heeft dat-ie droog staat. Woordeloos loopt de zoon naar voren en neemt de kop weg. De schoenmaker vervolgt z’n verhaal.
‘Leendert is opgepakt in een razzia. Ik heb zelf meerdere keren een razzia meegemaakt. Meestal laat in de middag. Dan werd de straat aan beide kanten door een vrachtwagen afgesloten. Als ik als klein jongetje buiten speelde lette ik daar altijd op, mijn vader had het vaak gezegd: ‘Als de straat wordt afgesloten, onmiddellijk naar huis!’ Ik was zo’n 6 jaar toen ik mijn eerste razzia meemaakte. Een vrachtwagen aan elke kant van de straat. Jodenkinderen die snel naar binnen renden. Een derde vrachtwagen die met piepende remmen in het midden van de straat stopte. Daaruit sprongen Duitse politieagenten. En niet te vergeten ook een hoop Nederlandse politie. Eigenlijk grotendeels Nederlandse politie, want die hebben goed geholpen tijdens de oorlog.
Deuren werden met een hels kabaal opengebroken en hele families werden in de vrachtwagens geladen. Gegil en chaos om me heen. En dan plotseling, na een uur of zo werd de operatie afgeblazen en gingen ze naar een volgend adres. Eén keer is iemand ontsnapt doordat mijn moeder het keukenraam open had gezet. Dat deed ze omdat ze beter wilde zien wat er gebeurde en ineens sprong er een vent door het raam. Als een op hol geslagen stier door het huis en achter bij de tuin er weer uit. Was-ie mooi ontsnapt. Nooit geweten wie het was. Nou ja, Leendert had dat geluk niet. Opgepakt en naar Kamp Vught gestuurd om te werken voor de Duitsers. Het was een maand na de verloving. En ach, wat had onze Rebekka daar verdriet van. Ontroostbaar. Ik weet nog goed hoe ze bij ons thuis in de huiskamer zat te snikken. Ze was zo bang dat ze haar Leendert nooit meer zou zien. Je moet je voorstellen dat we in de oorlog eigenlijk niet goed wisten wat er in de kampen gebeurde. Soms hoorde je de wildste speculaties, over mishandeling, over gebrek, dat het vernietigingskampen waren. Maar de meeste mensen geloofden dat niet echt. De meeste mensen dachten dat het best mee zou vallen. Je was tenminste met je eigen mensen onder elkaar, werd er dan gezegd.
WESTERBORK
Mijn moeder probeerde Rebekka gerust te stellen, maar het hielp weinig. Net en maand verloofd en smoorverliefd natuurlijk. Wat een verdriet. En toen stond er een half jaar later een oproep voor haarzelf in de krant. Want de meeste joden werden niet door een razzia opgepakt, de meeste werden opgeroepen via de krant. Daar stonden hele lijsten in. De Duitsers wisten de namen van alle Joden want ook op het gemeentehuis hebben ze de goed geholpen. Maar dat is een ander verhaal, dit is niet een verhaal over verraad maar over hoop. Rebekka heeft zich zoals de meesten gewoon gemeld. En toen is ze naar Westerbork gebracht. Kan jij je voorstellen hoe het voor Rebekka was in Westerbork?
Overal modder. Alles vies. Aan luizen en vlooien geen gebrek. Tochtige barakken waarin mensen als haringen in een ton zaten opgesloten. Overal stank. Kou. Elke week kwamen er duizenden mensen aan en werden er duizenden op transport gesteld. Je wist dat het foute boel was als je op transport ging. Van al die duizenden die met de trein richting Duitsland waren vertrokken had niemand ooit meer iets gehoord. De mensen begonnen door te krijgen dat het goed mis was. De enige manier om aan transport te ontkomen was door een baantje te bemachtigen, dan werd je niet op transport gesteld. Als naaister had Rebekka al snel emplooi.
Toen Rebekka drie maanden in Westerbork was heeft ze Leendert weer gezien. Kan jij je het moment voorstellen dat ze elkaar voor het eerst weer zagen? Ik weet nog goed hoe mijn oom Ben uit de oorlog terugkwam. Twee jaar na het einde van de oorlog kwam hij de woonkamer inlopen. Zijn zus zat op een stoel bij de kachel en kon niets uitbrengen. Alleen maar z’n naam…’Benjamin… Bbbbenjamin…Bbbbeebbbbenjamin. Zo overweldigend is zo’n moment. En dat was broer en zus. Kan jij je voorstellen hoe dat moment eruitzag voor Rebekka en Leendert… ‘
De schoenmaker schraapt z’n keel nog maar eens. En nog eens. ‘Bij aankomst in Westerbork liepen de nieuwelingen over een lang modderig pad van de trein naar de barakken. Natuurlijk liepen de bewoners uit om te kijken of er dierbaren of bekenden tussen de nieuwelingen zaten. Zo ook Rebekka. En daar zag ze hem lopen. Leendert! Haar eigen Leendert! Ik kan alleen maar fantaseren hoe dat gegaan is. Hoe Rebekka haar hart een slag oversloeg. Hoe ze juichend zijn naam riep. Of misschien juist niet, hoe ze stilletjes met tranen in haar ogen wegliep. Want het was ook erg slecht nieuws dat Leendert daar liep. Mensen die van een werkkamp naar Westerbork werden gestuurd gingen altijd binnen een paar dagen op transport. Rebekka moet geweten hebben dat ze Leendert voor altijd ging verliezen. Ze had dus eigenlijk geen tijd om verdrietig te zijn. Ze zal dus uit de rij toekijkers gebroken zijn en dwars door de modder naar haar geliefde zijn gerend. Ze zal de stomverbaasde Leendert om de hals gevallen zijn.
Ze omhelsden elkaar alsof hun leven ervan af hing. Als een rotsblok stonden ze daar terwijl een gestage stroom aangekomen langs hen heen strompelde. Ze gaven elkaar de langste kus van hun leven. Zijn ene hand stevig op haar rug, zijn andere hand op haar heup. Zij had haar hand in zijn nek. Zonder terughoudendheid omhelsden ze elkaar. Blij lachend keken ze elkaar in de ogen. Ze hadden geen woorden nodig. In de ogen van Leendert was Rebekka de mooiste vrouw in de wereld. En zo voelde Rebekka zich ook, ondanks haar miezerige kleding. Ondanks vlooien. Ondanks alles.
Ze zullen diep in hun hart beseft hebben dat er geen toekomst was. Maar op dat moment bestond de toekomst niet. Op dat moment bestonden zij alleen. Hun hart vol van blijdschap en liefde. Ze stonden nog in innige omhelzing toen iedereen allang naar de barakken was vertrokken.
Ik denk dat het precies op dat moment was dat Leendert zijn wanhopige voorstel aan Rebekka deed. Zal ze er lang over nagedacht hebben? Want ze moet geweten hebben dat haar keuze een keuze was tussen leven en dood.’ Weer wordt de oude joodse schoenmaker hees. Ahuujuum, ahummm. De zoon komt van achter in de winkel met en kop koffie en geeft die aan z’n vader. Zoals altijd met een knorrig commentaar: ‘Slecht voor zaken, pa, die verhalen van jou. Veel volk, weinig klanten.’ De zaak staat inderdaad vol met wel 15 stille toehoorders. Er kan echt niemand meer bij, ook geen betalende klant. Vader laat z’n blik langs z’n publiek gaan. Neemt een slok koffie. Veegt met z’n zakdoek uitgebreid z’n snor droog en vervolgt z’n verhaal.
‘Een keuze van leven en dood voor Rebekka. Leendert vroeg haar met hem te trouwen. Rebekka wist dat Leendert binnen een paar dagen op transport zou gaan. En dat trouwen betekende dat ze met hem mee moest. Want gezinnen gingen altijd samen op transport, dat was de regel. Trouwen betekende een bijna gewisse dood voor Rebekka. Zou ze er lang over nagedacht hebben?
Een dag later zijn ze getrouwd. Met officiële getuigen en een echte rabbijn. We hebben vorige jaar de huwelijksakte in het archief van Westerbork gevonden. Een officieel huwelijk, één dag na de aankomst van Leendert Brilleman. Het staat allemaal zwart-wit op papier.’ Nu glimlacht de oude schoenmaker.
‘Wat niet zwart-wit op papier staat is de huwelijksnacht. De slaapbarakken waren tochtige hokken van dunne plankjes. Omdat er zo ongelofelijk veel mensen op elkaar hokten was het ondanks de tocht toch altijd benauwd. Ik denk dat ze in die grote barak met touw en lakens een klein afgescheiden kamertje gemaakt hebben. Dat verschillende bewoners hun kostbare spulletjes beschikbaar stelden om dit mogelijk te maken. Daar hebben Rebekka en Leendert hun huwelijksnacht geconsumeerd. Hebben ze de nacht doorgebracht als man en vrouw. De verboden geluiden moeten voor iedereen hoorbaar geweest zijn. Voor de toehoorders tegelijkertijd gênant en troostrijk. Zo stel ik me het tenminste voor.
De dag na nu huwelijk zijn ze in een wagon gezet. Mijn nicht Rebekka en haar man Leendert. Ze hebben allebei nog maar één dag geleefd. In Sobibor zijn ze rechtstreeks de gaskamer in gegaan. En dit…’ Nu breekt de stem van de joodse schoenmaker. Het hese gefluister is niet meer te volgen. Met veel gekuch en een flinke slok koffie krijgt de oude schoenmaker z’n emotie weer in toom. Maar z’n stem verliest de heesheid niet meer.
‘Dit is mijn geschenk aan Leendert en Rebekka. Mijn eerbetoon aan hun moed. Ze wisten best dat ze geen toekomst hadden. Maar ze weigerden pertinent en koppig om te geloven in eigenbelang en egoïsme. Ze kozen voor liefde. Ze kozen voor een leven met elkaar. Dat kon niemand hun afnemen.
Deze lieve mensen. Als zij toch op die ene noodlottige en wonderschone dag geweten zouden hebben dat hun daad na 75 jaar nog steeds besproken wordt. Ze zouden zich vereerd voelen. En terecht. Dat hebben ze verdiend.’ De schoenmaker zucht en staart voor zich uit. Stilte. Iedereen is alleen met z’n gedachten. Niemand zegt een woord.
Totdat de zoon de stilte verbreekt: ‘zo, en nu allemaal m’n winkel uit want ik heb werk te doen’. Dat werkt ontnuchterend. Eén voor één schuifelen de toehoorders het pand uit. Ik blijf nog even staan. Nieuwsgierig hoe mijn hulp nodig zou kunnen zijn. De oude schoenmaker kijkt me aan. ‘Dit verhaal mag niet verloren gaan’, zegt hij, ‘jij bent journalist. Jij moet het op papier zetten. ‘Ik??’ Mijn verbazing is groot. ‘Ik ben geen journalist. Ik schrijf advertentiestukjes voor het huis-aan-huis blad. Dit is echt boven mijn pet.’
De schoenmaker frunnikt aan z’n brilletje. Zet het weer op het puntje van z’n neus en kijkt me aan over de rand van het brilletje. Glimlacht. ‘Ik stel voor dat je pertinent en koppig weigert te geloven in je eigen beperkingen.’ Oef. Die komt aan. Ik murmel dat ik erover na zal denken en loop de winkel uit. Maar net buiten komt een mogelijke beginzin al in bij me op… ‘Eigenlijk heb ik niet zoveel te zoeken bij de schoenmaker…’
Rebecca en Michel Emmerik zijn achternicht en achterneef van Rebekka Emmerik
rebeccaemmerik@gmail.com