
Hoe Salli Schwarz en Pieter de Graaf de oorlog doorkwamen
Het zal zomer 2016 zijn geweest dat nicht Christel van Dorp in het Historisch Nieuwsblad bladert en in het meinummer een artikel ‘Tegen de Tirannie’ ziet. Het is een overzichtsartikel over het verzet in de Tweede Wereldoorlog, de guerrilla-acties, de hulp aan onderduikers, de verspreiding van illegale verzetskranten en geeft een beantwoording op vragen als was het verzet in Nederland nou kleinschalig of niet. Op pagina 25 ziet ze een opvallende illustratie, twee persoonsbewijzen, met dezelfde foto. Het sobere bijschrift: ‘Het originele persoonsbewijs van Salli Schwarz met de J van Jood, en eronder de vervalste versie op naam van Pieter de Graaf (zie foto boven). Schwarz overleeft de oorlog’. Het bovenste heeft als gemeentestempel Winterswijk. Het onderste is afgestempeld in de gemeente Tietjerksteradeel.
Pieter de Graaf. Tietjerksteradeel. Dat kan niemand anders zijn dan mijn vader, Pieter de Graaf, tot februari 1943 woonachtig in Bergum, werkzaam op het gemeentehuis van Tietjerksteradeel. Over vader ging wel het verhaal dat hij in de oorlog papieren vervalste, maar zou hij ook dit gedaan hebben?
Hoe is dit persoonsbewijs in het Historisch Nieuwsblad terecht gekomen? Hoe is het in handen van Salli Schwarz terecht gekomen? Wie waren daarbij betrokken? Wie was die Salli Schwarz, en wat was de rol van mijn vader? Kortom, wat is het verhaal achter dit persoonsbewijs?
Naspeuringen
Ik kijk nog eens naar beide persoonsbewijzen (foto boven)en zie er op het oog geen verschil tussen. In het artikel van Bas Kromhout in het Historisch Nieuwsblad staat geen enkele referentie naar de herkomst. Nicht Christel doet na de ontdekking van de publicatie enige naspeuringen, het persoonsbewijs blijkt onderdeel te hebben uitgemaakt van de unieke tentoonstelling De Tweede Wereldoorlog in 100 Voorwerpen, in de Rotterdamse Kunsthal in 2013 door de samenwerkende verzets- en herdenkingsinstellingen georganiseerd. Het is een van de weinig bewaard gebleven persoonsbewijzen en zeker ook een van de weinig geslaagde vervalsingen.
Een ander spoor leidt naar het Nationaal Onderduikmuseum in Aalten, waar het deel van de collectie uitmaakt en vervolgens naar de Synagoge Winterswijk, meer precies naar Mirjam Schwarz, dochter van Salli, die het persoonsbewijs beschikbaar heeft gesteld. Mirjam houdt de herinnering aan de Joodse gemeenschap in Winterswijk levend, de Achterhoekse gemeente waar niet alleen veel onderduikers waren ondergebracht, maar die ook een grote NSB-aanhang kende.
April 2017 schrijf ik haar een mail en binnen een uur antwoordt zij dat het heel goed zou kunnen dat het persoonsbewijs van mijn vader is geweest. Ze stuurt nog een aanvullend deel van het vervalste persoonsbewijs, waarop staat dat Pieter de Graaf groenteteler is en in 1908 in Venlo geboren zou zijn. Als echtgenote staat G. de Vries op het persoonsbewijs, Mirjam: ‘In werkelijkheid heet zij B. T. Windmuller. Ben benieuwd of je nog wat boven water krijgt over de werkzaamheden van je vader’. Ik stuur haar een kopie van een briefkaart uit het familiearchief die vader in de meidagen van 1940 – hij was toen gelegerd bij de Grebbeberg – schreef. ‘Ik vind dat zijn handschrift behoorlijk lijkt op de handtekening achterop het persoonsbewijs’.
Herinner me dan ook dat mijn moeder, het zal ergens midden jaren zestig geweest zijn, het verhaal vertelde dat vader zijn persoonsbewijs in Bergum achtergelaten had, zogenaamd verloren, toen hij, in 1943 definitief naar Oldebroek verhuisde. Dat was nogal gevaarlijk om te doen volgens moeder, zeker voor een ambtenaar, er stonden strenge straffen op.
Invoering persoonsbewijs
Over het Nederlandse persoonsbewijs in de oorlog is het nodige te doen geweest. Eind jaren dertig was door een ambtelijke werkgroep een voorstel gedaan voor wat werd genoemd een ‘sluitend systeem waarbij de identiteit van de inwoners in het maatschappelijk verkeer onomstotelijk vaststaat’. De invoering van een dergelijk persoonsbewijs met vingerafdruk en pasfoto was het levenswerk van de overijverige ambtenaar J.L. Lentz, hoofd van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Lentz had in 1936 al naam gemaakt met de invoering van de Persoonskaart, een uniform systeem van bevolkingsregistratie, waarop van iedere inwoner gegevens als geboorte- en overlijdensdatum, woonadres(sen), gezinssamenstelling, kerkelijke gezindte, huwelijkse staat en dergelijke vermeld stonden. Tot dan toe was in Nederland de bevolkingsregistratie niet op orde en bestond er ook geen legitimatieplicht.
Met het nieuwe persoonsbewijs zou iedere Nederlander zich op elk moment kunnen legitimeren. En elke Nederlander zou verplicht moeten worden een deugdelijk identificatiebewijs bij zich te dragen. Maart 1940 wees het kabinet-De Geer dit voorstel nog af, onder andere omdat het ‘in strijd zou zijn met de Nederlandse tradities’. Maar de Duitsers hadden bij de bezetting van Nederland wél belang bij een sluitende maatschappelijke identificatie. Ze kwamen er al snel achter dat het ontwerp van Lentz aanmerkelijk beter van kwaliteit was dan de identificatiedocumenten die ze in Duitsland zelf gebruikten.
Lentz, die er na de overgave van Nederland van overtuigd was geraakt dat de Duitsers de oorlog zouden winnen, ging voortvarend aan de slag en kon binnen enkele maanden zijn ontwerp vervolmaken. 1 maart 1941 werd het nieuwe persoonsbewijs ingevoerd, een maand later werd met de uitreiking begonnen en vanaf 1 januari 1942 werd iedere inwoner van Nederland verplicht het persoonsbewijs bij zich te dragen.
Volgens Lou de Jong, in deel 5 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, was er geen land in bezet Europa’, ‘ook Duitsland niet’, dat een identiteitsbewijs kende ‘dat technisch en administratief zo perfect was als het Nederlandse persoonsbewijs’. Het had een speciale kartonsoort met de Nederlandse leeuw als watermerk , de drukinkt was paars, de foto werd bevestigd met aparte kleefstof; dat in combinatie met vingerafdrukken maakte falsificatie vrijwel onmogelijk. Als extra maatregel werd een centraal registratiesysteem, buiten de gemeenten om met hun mogelijk anti- Duitse ambtenaren, vanuit een speciaal beveiligd gebouw, Kleykamp in Den Haag, opgezet.
Het verzet is er eigenlijk nooit in geslaagd een waterdichte vervalsing te maken, zelfs niet vanuit Engeland waar de regering in ballingschap verbleef. Hoeveel duizenden mensenlevens het systeem heeft gekost durft De Jong niet in te schatten. Zijn licht positieve conclusie is dat tienduizenden met vervalst persoonsbewijs de bezetting door zijn gekomen door het vluchtige karakter van de controles. Maar de website persoonsbewijzen.nl, de ‘Database van persoonsbewijzen in WO II’, is keihard in zijn oordeel: ‘Lentz was een voorbeeldige en gewillige schakel in de moord op duizenden Nederlanders door de Duitse bezetter’.
Eens te meer dringt zich de vraag op hoe het persoonsbewijs van mijn vader in handen van Salli Schwarz is gekomen.
Archief Tytsjerksteradiel
Ik besluit contact op te nemen met de gemeente Tytsjerksteradiel, zoals die al een aantal decennia in het Fries heet. Ik leef in de veronderstelling dat er misschien wel een aangifte van vermissing van zijn persoonsbewijs is gedaan door vader en dat er zoals in elke zichzelf respecterende gemeente wel een publicatie ‘Bergum in oorlogstijd’ is uitgebracht, met uitgebreide informatie over het verzet en de onderduik.
Gemeentearchivaris Schelte de Beer antwoordt mij dat hij mijn vraag in behandeling heeft genomen: ‘Pieter de Graaf komt voor op de personeelslijst van personen die in dienst zijn geweest vóór 1980 bij de gemeente Tytsjerksteradiel. In deze lijst staan de volgende gegevens:
Pieter de Graaf, geboren in 1914 en overleden in 1957. Ambtenaar ter secretarie van 1934 tot 1 augustus 1935 en van 10 augustus 1936 tot 20 januari 1941.(…) Op 18 januari 1941 volgde de verhuizing naar Oldebroek. Het jaar 1943, als jaar van verhuizing klopt dus niet.’
Wacht, dit is een interessante opmerking, vader is dus al twee jaar eerder dan ik dacht officieel administratief naar Oldebroek verhuisd, terwijl hij volgens de overlevering in onze familie pas na zijn trouwen in februari 1943 definitief een woning betrok in Oldebroek.
De Beer merkt verder op: ’Helaas zijn de illegale handelingen rond persoonsbewijzen uit veiligheidsoverwegingen toentertijd niet gedocumenteerd. Daarom zijn er geen aanvullende gegevens rond het persoonsbewijs van Salli Schwarz in het Gemeentearchief bekend.’
Op mijn vervolgvraag of hij misschien wat meer informatie heeft over de verzetsgroep die het persoonsbewijs zou hebben laten vervalsen en in handen van Salli Schwarz speelde antwoordt hij: ‘Er is destijds geen aangifte gedaan van een vervalst persoonsbewijs. Over de verzetsgroep is het een en ander beschreven in het boek “Tietjerksteradeel 1940/1945 van P.V.J. van Rossem, uitgegeven in 1995. Overigens wordt in dit boek niets vermeld over de familie Schwarz of over uw vader’.
Onderduik Salli Schwarz
In het boek Winterswijk in de Tweede Wereldoorlog beschrijft B. Th. Schwarz – Windmuller, de vrouw van Salli en moeder van Mirjam, de familiegeschiedenis: ‘Een Joodse familie overleeft de oorlog’.
Gedetailleerd is te lezen hoe Salli in oktober 1941 kruipend door achtertuinen, achter op een fiets, lopend door weilanden, verschuilend achter bomen, aan een Duitse razzia weet te ontsnappen en na een half jaar weer terugkeert in Winterswijk. Oktober 1942 besluiten Salli en zijn vrouw Betty met hun driejarige dochter Ria, naar veiliger oorden te trekken. Via de nodige omzwervingen, waar ze soms hoge bedragen voor tijdelijk onderdak moeten betalen, verblijven ze enige tijd bij de familie Smit in Rotterdam; door bemiddeling van dochter Nel Smit komen ze februari 1943 aan een nieuw onderduikadres ‘ditmaal helemaal in Friesland’. In Leeuwarden gaan ze met Nel naar een hotel, waar ze te horen krijgen dat zij in verbinding staat met dominee Nawijn uit Bergum en hem ontmoeten. Met z’n allen gaan ze naar de familie Inia die even buiten Bergum woont, waar ze een jaar blijven, vervolgens door naar de familie Benedictus in Garijp. Het laatste onderduikadres tot de bevrijding is bij de familie P. de Boer in Eernewoude, een gezin met drie zonen. Salli helpt in de stal, zijn vrouw Betty in de huishouding. Eernewouders zaten veel in het verzet, ’s nachts gingen bootjes met munitie over de meren, Salli deed regelmatig mee aan dit soort activiteiten.
Betty Windmuller schrijft:
‘We hadden ook een goed persoonsbewijs, natuurlijk zonder de gevaarlijke J.Volgens het persoonsbewijs waren we geëvacueerd uit Arnhem en was Sallis beroep ‘groentekweker’. Hij heette Pieter en ik Gepke; zo kenden de Eernewouders ons ook. Ook deze persoonsbewijzen waren door de ondergrondse achterover gedrukt. Mijn foto is in Friesland gemaakt; Salli had nog een pasfoto op zak die identiek was aan die van zijn echte persoonsbewijs. De vingerafdrukken en het stempel van Tietjerksteradeel waren uiteraard ook in Friesland vervaardigd.’
Ds. Nawijn
Ds. Evert Nawijn, gereformeerd predikant in Bergum van 1931 tot 1947, zo wordt beschreven in het nog steeds uitdijende, onvolprezen overzicht van het Historisch Documentatiecentrum VU ‘Predikanten die Joden hielpen’ samengesteld Geert Hovingh, heeft veel Joodse onderduikers geholpen. De link met Winterswijk loopt via zijn vrouw Frederika die als secretaresse van de Bond van Gereformeerde Vrouwenverenigingen contact heeft met het uit Winterswijk afkomstige bestuurslid Heleen Kuipers-Rietberg. Deze Heleen Kuipers-Rietberg richtte samen met ds. Frits Slomp, de bekende verzetsheld Frits de Zwerver, de Landelijke Hulp aan Onderduikers op.
Het echtpaar Nawijn deed veel voor de onderduikers, maar nam zelf ook twee Joodse adoptiekinderen in huis. Maar er is ook een directe link tussen dominee Nawijn en mijn ouders. Mijn moeder sprak met veel achting over hem en was vol lof over zijn verzetsactiviteiten. Juni 1995 stuurt dominee Nawijn ons als familie een briefje, ouderwets getypt, vanuit Harderwijk waar hij na zijn emeritaat ging wonen. Hij betuigt ons zijn deelneming met het verlies van ‘uw lieve moeder. We hebben haar lang gekend. Toen ik dominee was in Bergum, kwamen jullie vader en jullie moeder bij mij op de catechisatie. Toen jullie vader in 1957 zo plotseling overleden was, hebben we zijn begrafenis in Oldebroek bijgewoond.’
Terug in 1943 moesten alle onderduikers natuurlijk ook van goede papieren worden voorzien. Het is meer dan waarschijnlijk dat dominee Nawijn op z’n minst weet, zo niet de hand heeft gehad in het vervalste persoonsbewijs voor Salli Schwarz. En het is in die situatie natuurlijk een stuk eenvoudiger een bestaand persoonsbewijs licht aan te passen dan dat je probeert een nauwelijks te vervalsen nieuw persoonsbewijs te maken. Of ds. Nawijn mijn vader gevraagd heeft om een persoonsbewijs aan te vragen en het vervolgens af te staan, of mijn vader zelf nog aan de vervalsing heeft meegewerkt, het is niet meer te achterhalen.
Naar Oldebroek
Vader kreeg met ingang van 20 januari 1941, ‘Gelet op artikel 209, letter p, van de Gemeentewet’ eervol ontslag als ambtenaar ter secretarie ‘wegens benoeming tot adjunct-commies 2e klas ter secretarie van Oldebroek’. Tussen januari 1941 en februari 1943 werkte hij de eerste jaren doordeweeks in Oldebroek en ging in de weekenden terug naar Bergum. Maar vanaf 1 januari 1942 was het dus verplicht voor iedereen boven de 15 het persoonsbewijs bij zich te dragen.
Of en wanneer hij precies een persoonsbewijs in Tietjerksteradeel aangevraagd heeft valt niet meer te achterhalen. Het zou ook kunnen dat hij officieel een persoonsbewijs in Oldebroek had moeten aanvragen. Maar door het pendelen tussen Bergum en Oldebroek zat hij in een soort tussenpositie, nog wel Bergumer, maar eigenlijk Oldebroeker. Een ideale positie twee persoonsbewijzen, zowel in Tietjerksteradeel als in Oldebroek aan te vragen. Ik sluit ook niet uit dat hij op verzoek van het verzet pas in 1942 een persoonsbewijs aanvroeg. Juist in de overgang van de ene naar de andere gemeente ontstond er de ideale situatie om het persoonsbewijs van Tietjerksteradeel te laten verdwijnen en in handen van het verzet te spelen. Feit is dat vader pas in februari 1943 een officieel persoonsbewijs kreeg (foto).
![]() ![]() |
|
Oktober 2018 app ik de gemeente Oldebroek met de vraag of zij kunnen nagaan of er misschien meer bekend is over dit persoonsbewijs, wanneer is de aanvraag geweest en is er misschien een reden voor de uitgifte van dit nieuwe document – ‘vanwege verlies’ – te vinden? Streekarchivaris J. Kolkman stuurt een kort bericht retour: ‘ De gemeente heeft geen registratie van persoonsbewijzen. Op een persoonskaart wordt wel vermeld het nummer van het persoonsbewijs. Er staat bij je vader niet bij dat hij een persoonsbewijs had. Je moeder had wel een persoonsbewijs met het nummer 2146’.
In het Nationaal Archief worden sinds de invoering daarvan in 1936, het eerste grote wapenfeit van ambtenaar J.L. Lentz, persoonskaarten van alle Nederlanders bewaard, daarop werd ook aangegeven welke identiteitskaarten iemand heeft of heeft aangevraagd. Ik doe een aanvraag en krijg het uittreksel van vader na een paar dagen opgestuurd. Geen melding van de uitgifte van een persoonsbewijs. Op de website persoonsbewijzen.nl de database van persoonsbewijzen uit de Tweede Wereldoorlog is er onder de plaatsnamen Bergum, Tietjerksteradeel of Oldebroek en de familienaam Pieter de Graaf niets te vinden.
Zonder opsmuk wordt opgemerkt dat na de oorlog de door de Duitsers ingevoerde identificatieplicht, waar zich niemand meer aan hield, in 1951 officieel werd afgeschaft. Alle persoonsbewijzen uit de oorlog konden worden opgestuurd naar Binnenlandse Zaken. In 1969 werden alle teruggezonden persoonsbewijzen verbrand omdat ze geen nut meer zouden hebben.
Oldebroek in oorlogstijd
Wat trof vader aan in Oldebroek? De eerste twee jaren was hij in de kost bij de familie Van den Brink, toentertijd een boerenfamilie met kostgangers, vanaf de jaren vijftig werd ‘Bernhard’ een begrip als exploitant van de feestzaal voor alle bruiloften en partijen, later uitgebreid met café en discotheek, midden in Oldebroek. Vader en moeder waren 11 februari 1943 in Burgum getrouwd en verhuisden kort daarna naar het adres E 157, een halve woning naast Bernhard en tegenover de pastorie, waar alle vier de kinderen werden geboren. Het gemeentehuis was op korte loopafstand, de Nederlands Hervormde Kerk of Lambertuskerk, het andere gebouw dat het dorpsaanzicht domineert, stond daar tegenover.
Oldebroek in de jaren ’40 is een lintdorp met winkels en bedrijfjes aan de Zuiderzeestraatweg, daarbuiten boerderijen, verspreid over het landelijke gebied. Meer dan veertig procent werkt in het boerenbedrijf, verder zijn er veel ambachtslieden, timmerlui, metselaars, schilders, behangers, rietdekkers, maar ook twintig procent werklozen. Het is een door en door protestantse gemeente met vijf verschillende denominaties, Nederlands Hervormd met als hoofdstroming de Gereformeerde Bond, Gereformeerd, Vrij Evangelisch, Luctor et Emergo. Dat protestantse karakter vertaalde zich ook politiek, bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1939 behaalden de Anti-Revolutionaire Partij, de Hervormd Gereformeerde Staatspartij en de Christelijk Historische Unie samen meer dan tachtig procent van de stemmen.
Oldebroek lag niet in de frontlinie van de Duitse bezetting, er was geen Duitse bezettingsmacht gevestigd, en de eerste jaren was het bezettingsregime betrekkelijk mild. Waar in veel gemeenten NSB-burgemeesters werden aangesteld, bleef in Oldebroek de in 1937 benoemde burgemeester A. Bakker vrijwel de gehele oorlog in functie.
Het verzet in Oldebroek, vooral in de vorm van hulp aan onderduikers komt eigenlijk pas vanaf 1943 goed op gang. Van belang is dat met name dominees daar een vooraanstaande rol in spelen, twee van de vier Oldebroekse dominees, Koolhaas en Oussoren, respectievelijk hervormd en gereformeerd, identificeren zich met het verzet. Speciale aandacht verdient de jonge predikant Otto Veening, zoon van de directeur van de Kamperveense melkfabriek, halverwege Oldebroek en Wezep. Koud afgestudeerd in Utrecht krijgt hij de mogelijkheid in zijn geboorteplaats te preken. Mei 1943 preekt hij in de Grote Kerk over Mattheus 25:40 ‘Wat gij aan de minste van mijn broeders doet, dat doet gij aan MIJ’. De kerk is afgeladen vol en zijn woorden slaan bijzonder aan bij de gemeente. Het betekende de start van Veenings verzetswerk op de Noordwest Veluwe, binnen enkele weken worden vanuit Utrecht meer dan veertig onderduikers ondergebracht, later volgen nog tientallen.
De staking
30 april 1943 vindt er een landelijke staking van het overheidspersoneel plaats, vermoedelijk als protest tegen de voorgenomen Duitse maatregel het voormalige Nederlandse leger in krijgsgevangenschap terug te voeren.
Vader had daar waarschijnlijk een persoonlijke motivatie voor, in de meidagen 1940 was hij gelegerd bij de Grebbeberg, een van de plekken waar fel tegen de Duitse inval werd gevochten. Al had hij voor zover bekend geen actief aandeel aan de gevechtshandelingen, hij maakte deel uit van de administratieve troepen. In het familiearchief hebben we een briefkaart aan zijn oudste zus, afgestempeld 23 mei 1940 Utrecht station waarop hij schreef: ‘Enfin we hopen zoo spoedig mogelijk naar huis te kunnen gaan want onze taak is afgedaan.’
In Oldebroek wordt gestaakt door personeel van de gemeentesecretarie, het distributiebureau en de dienst openbare werken. Ook melkrijders staakten, de boeren weigerden de melk mee te geven en op de zuivelfabriek was niemand aan het werk.
Een dag later, 1 mei, was het alweer voorbij, het enige effect was dat de melktoevoer naar de steden voor een dag werd onderbroken. Toch waren de Duitsers door de staking geschrokken, vooral omdat er overheidspersoneel bij betrokken was. Ze dreigden met sancties en de burgemeesters werd opgedragen ‘met de meeste spoed’ de namen van de deelnemers op te geven, met vermelding op welk tijdstip de betrokkenen in staking waren gegaan respectievelijk wanneer ze hun werkzaamheden weer hadden hervat. Burgemeester Bakker van Oldebroek, al sinds 1936 burgemeester en nog steeds op zijn post, zag geen kans hier onder uit te komen. Hij stuurt een brief aan de Commissaris van de provincie Gelderland met de namen van diegenen die ‘onder de druk van de omstandigheden in de loop van de dag enige uren niet heeft gewerkt’. Om precies te zijn was het van 11 tot 12 uur en van 13 tot 17 uur. Bijzonder dat de middagpauze van 12 tot 13 uur niet meegerekend werd. En zo staat P. de Graaf in het rijtje personeel van de gemeentesecretarie samen met o.a. D. Pruim, J.Huurman, G. van der Beek, J. Vaessen, J.W. van der Putten.
Kort daarna kwamen de Duitsers naar het gemeentehuis op zoek naar ambtenaren die aan de staking hadden meegedaan. Vaders kantoor was in een barak achter het hoofdgebouw en hij wist door snel handelen uit het raam te klimmen. Na uren zich schuilgehouden te hebben in de landelijke omgeving durfde hij het laat op de avond aan in het donker weer naar huis te gaan. Gelukkig bleef hem verdere vervolging bespaard.
Onderduiken in Oldebroek

Zomer 1943, mijn oudste zus Frouk is dan nog niet geboren, krijgen vader en moeder via een familielid, tante Jo, zuster van opa De Graaf en actief in het verzet in Haarlem, het verzoek om een Joods jongetje te laten onderduiken. Alfred Schijveschuurder, Freddy, is dan drie jaar en wordt als oudste zoon in het trouwboekje ingeschreven. Hij blijft maar een paar maanden, volgens zus Frouk heeft de Oldebroekse verzetsman Van Enk vader getipt dat het verraden was en wordt hij vervolgens via via in Heerenveen ondergebracht, waar hij tot de bevrijding bleef.
Vader moest het trouwboekje weer terug in zijn oorspronkelijke staat vervalsen. Het boekje met Freddy erin werd onder de dakpannen verborgen en is daarna nooit meer teruggevonden. Ook niet toen ons gezin in 1953 naar een eengezinswoning in de nieuwbouw van Oldebroek, de Van Sytzemalaan verhuisde. Op z’n laatst is het boekje in 2002 in rook opgegaan toen de Spar supermarkt die op de plaats van het oude huis stond, in de as werd gelegd.
Freddies ouders Barend en Tilly waren in ’43 in Epe ondergedoken, ook zij werden verraden en op transport gesteld naar Westerbork. Ze overleefden de oorlog doordat de laatste trein uit Westerbork niet vertrok. Met de familie Schijveschuurder onderhielden we na de oorlog contact, oom Barend en tante Tilly, kwamen langs en Freddie herinnert zich dat hij nog eens gewoon in Oldebroek gelogeerd heeft.
Laatste oorlogsjaar
Vaders rol in de oorlog was niet prominent. Hij vervalste net als een aantal anderen op het gemeentehuis persoonsbewijzen en andere documenten. Mannen als bakker Dickhof hoefden dankzij vader niet naar Duitsland in de Arbeitseinsatz. En naast het trouwboekje vanwege Freddy vervalste hij ook bonnenboekjes of drukte die achterover voor de onderduik in Oldebroek en omstreken. Maar aan overvallen of gewapend verzet, verspreiding van illegale kranten, of het regelen van onderduikadressen deed hij voor zover bekend niet mee. Zoals zus Frouk het omschrijft: ‘Alles dus op administratief gebied, waar hij ook voor zat: ambtenaar’.
Het was daarbij voor de ondergrondse ook wel goed om een soort geheime medewerker op het gemeentehuis te hebben. Vooral in het laatste oorlogsjaar lieten vader en moeder vaak mensen op voedseltocht vanwege de hongerwinter in het westen van het land mee eten, of lieten ze in de schuur achter het huis overnachten. In Oldebroek was er al die tijd voldoende te eten. Gastvrijheid was een sterke eigenschap van onze ouders al merkte moeder wel op dat ze het soms wel belastend had gevonden als er voor de zoveelste keer een fiets tegen het hek voor het huis werd gezet.
Ook familieleden kwamen langs, in de condoleancebrieven voor moeders overlijden, juni 1995, las ik de herinnering van neef en nicht Hein en Martha Albeda: ‘Toen we de advertentie doorlazen gingen onze gedachten onwillekeurig terug naar januari 1945 toen ik samen met mijn zuster op doorreis van Rotterdam naar Assen een paar weken bij jullie thuis geweest zijn. Met heel veel dankbaarheid denken we nog vaak terug aan de geweldige ontvangst en de goede verzorging die wij toen van jullie ouders ontvangen hebben’.
In het laatste jaar van de oorlog waren er ook onderduikers in het kleine huis. Er was een schuilplaats gemaakt in de ruimte bij twee kasten tussen de kamer en de slaapkamer van vader en moeder. Zij sliepen dan zelf beneden. De Elburgse verzetsheld Dick Bleij vond korte tijd onderdak en vaders broer, oom Dirk, was na een avontuurlijke ontsnapping vanuit Almelo met een bootje over de IJssel – de IJsselbrug was opgeblazen- bijna een half jaar tot de bevrijding in huis. Hij moest vluchten omdat hij betrokken was bij de onderduik. Thuis in het grote huis aan de Almelose Hofstraat hadden in opa en oma De Graaf ook een Joodse onderduiker, kort voor de bevrijding werd dit verraden door de NSB-buren. Opa en twee tantes, Luus en Ditty, werden opgepakt en beleefden de bevrijding in de cel.
Bevrijding Oldebroek
Woensdag 18 april 1945 wordt de bevrijding van Oldebroek gevierd. Er is een foto van de feestelijkheden (zie hiernaast), er staat een grote massa midden in het dorp voor het gemeentehuis. ‘Burgemeester Bakker spreekt de menigte toe’, zo luidt het onderschrift. Ik heb een tijd naar die foto zitten kijken, kan me niet voorstellen dat mijn vader er niet bij geweest is. Het was tenslotte vrijwel bij hem voor de deur. De foto is onscherp, met moeite kun je de gezichten ontwaren. Maar misschien is hij wel die man in het midden die we op de rug zien, handen in de zak van een witte gabardine, een zelfde soort jas als die hij aanhad op de filmpjes van het historisch Gelders archief, die een paar jaar geleden ineens opdoken. Daarop beelden van Oldebroek begin jaren vijftig, vader op de fiets, voetballend met collega’s bij de muziektent, Rode Kruisvrijwilliger op Zwaluwenburg, de eerste bewegende beelden van hem die wij als kinderen, zestig jaar na zijn dood, voor het eerst zagen.
Vader was na de bevrijding lid van de Binnenlandse Strijdkrachten die de orde moesten handhaven in Oldebroek, wat niet zo veel om het lijf had. Hij werd zoals alle ambtenaren officieel gezuiverd en was tegelijkertijd lid van de commissie die het personeel van de gereformeerde lagere school moest zuiveren. In de vlak na de oorlog opgestelde ‘Opgaaf illegale werkers tijdens de bezetting’ staat hij: ‘P. de Graaf, E157, Oldebroek. Bevolkingsambtenaar gem. Oldebroek; in die functie heeft hij meegewerkt aan het afgeven van P.B.’s, T.D.’s, opneming van Joden in het bevolk. register. Heeft zelf een Jodenkind geherbergd en diverse onderduikers.’
Bevrijding Salli Schwarz
Salli Schwarz beleefde ondertussen een aantal relatief rustige maanden tot de 14e april 1945, toen Eernewoude bevrijd werd. Er was nog wel een razzia, maar ze werden niet ontdekt. Hij maakte samen met de zonen van de familie De Boer deel uit van de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten die het mogelijk door de Duitsers nagelaten machtsvacuüm opvulden.
Salli ging op een fiets met houten banden naar Winterswijk, haalde een dag later met een auto zijn vrouw Betty en dochter Ria die een paar kilometer verderop in Friesland ondergedoken had gezeten op. In Winterswijk zaten andere mensen in hun huis, ze hadden moeite sommige eigendommen weer terug te krijgen. Betty Windmuller-Schwarz in Hoe een Joodse familie de oorlog doorkwam: ‘‘Salli hervatte zijn werk als veehandelaar en trok de boer weer op. De mensen vroegen eerst wel wat over de oorlog, waar we geweest waren en zo. Maar over allerlei dingen, zoals ons dode zoontje, hebben we met niemand gesproken. En dan zeiden er zoveel: ‘Wi’j hebt hier zo volle metemaakt…’
Weer thuis
4 mei 2020 bel ik nog eens met Mirjam Schwarz, ze had mij verteld dat het persoonsbewijs vanaf najaar 2017 deel zou uitmaken van een grote reizende Holocaust-tentoonstelling. Na de opening in Madrid zou het vervolgens zeven jaar lang in onder meer Zweden, Canada en de VS te zien zijn. Een spannend idee dat dat eenvoudige document met die lang verborgen geschiedenis over Salli Schwarz en mijn vader Pieter de Graaf de wereld over zou gaan. Mirjam: ‘Maar ik heb er nooit meer wat van gehoord. Vind dat ook niet zo erg hoor, ik wilde het van begin af aan eigenlijk niet kwijt, zeker niet zo lang. Het is nu gewoon weer waar het hoort, bij mij thuis.’
Jochum de Graaf
Amsterdam, mei 2020
Bronnen:
- Oldebroek in oorlogstijd. Schuilplaats voor vreemdelingen. Uitgave van de Oudheidkundige Vereniging ‘De Broeklanden’, 1995.
- Verzet & Gezag. Een geschiedenis van Oldebroek in de Tweede Wereldoorlog, met dramatische afloop voor Frederik van Pijkeren en herinneringen van Oldebroekers die de oorlog nog hebben meegemaakt. Gerard van Pijkeren, uitgave in eigen beheer, april 2020.
- Een Joodse familie overleeft de oorlog, B.Th. Windmuller-Schwarz in Winterswijk in de Tweede Wereldoorlog, H. Kosenbrink e.a. Uitgave Verg.Het Museum, 1985.
- Ik hoop dat alles weer gewoon wordt. Het aangrijpende verhaal van een Joods meisje in Winterswijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mirjam Schwarz en Hans Bouman. Uitgeverij Luitingh-Sijthoff, voorjaar 2020.
Websites:
- www.persoonsbewijzen.nl. Database van persoonsbewijzen W.O. II
- https://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Predikanten_die_Joden_hielpen_VII_tcm215-834902.pdf. Overzicht van predikanten die Joden hielpen, door ds. Geert Hovingh