
Recensie van Gezichten van Joods verzet in ALEH
Voor Yad Vashem was 2020 het jaar met speciale aandacht voor Joods verzet. Er waren een boek en een congres gepland, maar corona … Ook in Nederland was aandacht voor het Joodse verzet. De Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie publiceerde eind 2020 het boek ‘Gezichten van Joods Verzet’. Ik beschrijf hierbij in beknopte vorm eerst een van die ‘Gezichten’. Daarna geef ik een historiografisch overzicht en besluit met een tweede ‘Gezicht’.
Betty Trompetter

Willy Lages, het hoofd van de SD in Amsterdam, arresteerde de Joodse Betty Trompetter persoonlijk op 16 juli 1944. Dat gebeurde in de Kinkerstraat waar een bewaker woonde van het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. De man had beloofd mee te werken aan een bevrijdingspoging van gevangen leden van een Knokploeg (KP). In werkelijkheid was hij echter een verrader. Betty was in de woning om hem in de gaten te houden. De bevrijdingspoging mislukte en de organisator ervan, Johannes Post, en een aantal andere KP-ers werden opgepakt en kort daarna gefusilleerd.
Betty, die valse papieren had en in het verzet bekend stond als Tineke, was een naaste medewerker van Johannes Post. Hij was een gereformeerde boer uit het Drentse Nieuwlande en een van de leiders van het gewapend verzet tegen de nazi’s in Nederland. Betty zelf kwam uit Hoogeveen, vlakbij Nieuwlande, en woonde bij het uitbreken van de oorlog in Bussum, waar ze werkte als kinderverzorgster. Na de arrestatie van haar ouders dook Betty onder. In de zomer van 1943 verbleef zij in Rijnsburg, waar ze aan het verzet ging deelnemen als medewerkster van de Trouw-groep. Zo kwam zij in contact met Johannes Post.
Betty had geen Joods uiterlijk en beschikte over betrouwbare valse papieren, waardoor de Duitsers haar na haar arrestatie als niet-Joods beschouwden. Via kamp Vught kwam zij terecht in het vrouwenkamp Ravensbrück, van waaruit ze dwangarbeid moest verrichten bij een Agfa-fabriek. Zwaar ziek, overleefde Betty de oorlog en kon naar Nederland terugkeren, waar zij snel herstelde en vervolgens trouwde met haar ‘onderduikliefde’, Albert van der Harst. Hij was in Ugchelen ondergedoken voor de Arbeitseinsatz.
Het boek Gezichten van Joods Verzet geeft in veertig schetsen een bijna caleidoscopisch beeld van het aandeel van Joden in het Nederlandse verzet. De vorm van de hoofdstukken varieert, maar het zijn zonder meer interessante en vaak ook ontroerende verhalen over mensen die zich niet wensten neer te leggen bij de bezetting en de Jodenvervolging. Hun bijdrage aan het verzet was zeer verschillend: van Engelandvaarder en RAF-piloot tot maker van valse papieren en van lid van de meer militante Orde Dienst (OD) tot regelaar van onderduikplaatsen en vluchtroutes. Er komen bekende gevallen voorbij zoals de KP-leider (en voetbalscheidsrechter) Leo Horn, de overvaller van het Amsterdamse Bevolkingsregister Rudi Bloemgarten en de communistische broers Friedel en Kurt Baruch.
Mythevorming
Een hardnekkige voortlevende mythe is dat Joden zich nauwelijks zouden hebben verzet tegen hun vervolging. Dat dit onjuist is hebben Loe de Jong en in mindere mate Jacques Presser in hun overzichtswerken al aangetoond. Deze beide bekende historici stellen dat verhoudingsgewijs meer Joden dan niet-Joden aan het verzet deelnamen. Latere onderzoeken bevestigden dit. Vooral De Jong besteedde veel aandacht aan de Joodse bijdrage aan het verzet. De Februaristaking bijvoorbeeld werd georganiseerd door de illegale CPN, aangevoerd door de Joodse Paul de Groot. De partij telde een groot aantal Joodse (kader)leden. De Nederlandse Volksmilitie, geleid door de Joodse oud-Spanjestrijder Sally Dormits, was al vanaf kort na het begin van de bezetting actief met sabotage en aanslagen op Duitse doelen. Ook deze militie had veel Joodse leden. Van de overvallers van het Amsterdamse bevolkingsregister waren naast Rudi Bloemgarten, onder meer Henri Halberstadt en Karl Gröger van Joodse afkomst. Veel medewerkers van de illegale sociaaldemocratische krant Het Parool waren Joods.
De Jong en Presser beschreven die Joodse deelname echter als een onderdeel van het algemene verzet. In de jaren tachtig legden enkele individuele Joden hun verzetsactiviteiten vast. Uit die publicaties kwam een comité voort dat zich inzette voor een Joods verzetsmonument. In 1988 werd dit ‘Monument Joods Verzet 1940-1945’ – een zwart-granieten zuil – onthuld op de hoek van Zwanenburgerwal en de Amstel. Twee jaar later publiceerde de historicus Ben Braber een overzicht van het Joodse verzet in zijn boek Joden in verzet en illegaliteit, 1940-1945.
Een baby redden

Genoeg theorie, hierbij nog een beknopt ‘Gezicht’ uit het eerdergenoemde boek. Het gaat om Jaap de Paauw die verzet bood op een, wat je misschien het beste ‘vanzelfsprekende manier’ kunt noemen. De in 1897 geboren Amsterdammer was, net als zijn vader, diamantbewerker en dat was in de jaren twintig en dertig geen vetpot. Veel werk was naar Antwerpen gegaan en in Amsterdam liep de werkloosheid in de diamantbranche sterk op. Ook Jaap was lange tijd aangewezen op een uitkering. Daarnaast was hij eerst speler – en een goeie die regelmatig scoorde – en daarna jarenlang voorzitter van de voetbalvereniging Hortus-Eendracht Doet Winnen (HEDW). Het overgrote deel van de leden van de club was Joods. Jaap trad in 1931 af als voorzitter, maar als lid van de elftal- en de jeugdcommissie waren hij en zijn gezinsleden misschien nog wel vaker op de club te vinden dan daarvoor.
Joden mochten vanaf september 1941 niet meer op sportvelden komen. Dat betekende het (tijdelijke) eind van HEDW, maar de contacten tussen de leden bleven bestaan, met het huis van de familie De Pauw als middelpunt. Zo kwam het dat Jaaps vrouw Elly, die niet Joods was, op een dag in november 1943 van een bezoek aan het ziekenhuis thuiskwam met een pasgeboren baby van het HEDW-lid Joop Benjamins en zijn vrouw Jet. Zij waren ondergedoken, maar verraden en aangehouden. Joop had vrij kunnen komen en de hoogzwangere Jet mocht bevallen in het ziekenhuis. Baby Marcel Benjamins zou maar kort in huize De Pauw blijven tot zijn ouders een nieuw onderduikadres hadden gevonden.
Dat was het plan, maar tijdens die paar dagen stond opeens de SD voor de deur die Jaap de Pauw en zijn daar toevallig aanwezige neef Sam en baby Marcel meenam. Zij waren verraden en mogelijk wisten de Duitsers iets van Jaaps andere verzetswerk, zoals hulp aan onderduikers. Baby Marcel werd naar Westerbork gestuurd en Jaap en Sam zaten een paar maanden gevangen in het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg, daarna volgde ook voor hen Westerbork. Begin 1944 zijn zij naar het oosten gedeporteerd. Geen van drieën kwam terug. De ouders van de baby, Joop en Jet Benjamins, hebben de bezetting in de onderduik wel overleefd.
Hans Schippers
Deze boekbespreking is eerder verschenen in Aleh jrg. 79 nr. 3, september 2021, uitgave Irgoen Olei Holland, Israël